zondag 26 januari 2014

C'est comme ça et on ne peut pas changer

Zaterdag 25 januari, Anita viert haar verjaardag. Wij zitten gezellig aan de koffie met een lekker hapje. Ondertussen leest zij alle felicitaties, die per post, e-mail of facebook zijn ontvangen. Dit jaar krijgen wij een keer geen visite uit Nederland. Ook ons “Franse” familielid, Selma, zit vandaag niet aan de koffietafel. Zij presenteert en promoot een campingketen tijdens de Caravana in het barre Noordoosten van Nederland. Net op het moment dat wij ons luidop afvragen, hoe zij het daar maakt, gaat de telefoon. “Nou, daar zal je haar hebben”, zegt Anita. Maar, nee, het is Anita’s zus en terwijl die twee lekker zitten te keuvelen begint mijn gsm te rinkelen. Is Selma en die heeft, behalve een felicitatie, nog een boodschap. Zij maakt zich zorgen, omdat ze een alarmerend sms’je ontvangen. Volgens de gebouwbeheerder van haar appartement is er sprake van een poging tot inbraak. Tot nu toe heeft Selma nog niemand kunnen bereiken, om te horen wat er nu precies aan de hand is. Ik beloof haar direct polshoogte te gaan nemen en heb de gsm nog niet in mijn zak of hij gaat opnieuw af. Weer Selma, ze heeft nog een sms ontvangen. Een slotenmaker heeft de deur open gemaakt, het slot eruit gehaald en een nieuwe besteld. Hij hoopt maandag het nieuwe slot te ontvangen. Ik stel haar gerust en zeg haar, dat wij hoe dan ook zullen zorgen voor een oplossing, desnoods provisorisch, maar die deur kan straks weer op slot.

 Dus op weg en als wij een uur later aankomen, staat de toegangsdeur van de centrale hal, wagenwijd open. Bij de deur aangekomen, lopen we tegen de benedenbuurvrouw van Selma aan. Zij doet emotioneel haar relaas en begint met u zult het niet geloven, maar u moet weten dat ik, buiten de vakanties om, regelmatig een weekje of een weekend in mijn appartement doorbreng. Gisteravond was alles nog in orde, maar vanmorgen kreeg ik de sleutel niet in het slot en kon dus het gebouw niet uit. Een beetje geïrriteerd en over mijn toeren, bel ik de Politie, die zegt op haar beurt, “slotenmaker bellen, mevrouwtje”. Oké, ik de slotenmaker bellen en die heeft me toch een aantal vieren en vijven! “Mevrouw, ik kom maandag bij eerste gelegenheid, ik kan nu niet weg, want ik sta hier alleen en het is razend druk”. Pas nadat ik hem zeg, dat de politie mij heeft aangeraden hem, de slotenmaker, te bellen, draait hij bij. Na ruim een uur staat hij dan toch met zijn “inbrekers gereedschap” voor de deur. Hij bekijkt de zaak op zijn gemak en pakt een boormachine. Boort de slotplaat eruit, de deur zwiept open en ik kan eindelijk het gebouw uit. Als hij dan het slot eruit heeft gehaald, kijkt hij mij bedenkelijk aan en zegt, "ik ben bang dat ik deze niet op voorraad heb". Dus ik vraag hem wat hij dan denkt te doen, want de deur kan toch niet het hele weekend open blijven? “Ach, mevrouw, weet u, het is maar de

toegangsdeur naar de centrale hal en dus eigenlijk niet urgent.” Nou, toen werd ik echt boos en heb het syndicaat, de vereniging van eigenaren, gebeld. De secretaris van het syndicaat zei doodleuk, “oui, c'est comme ça , het is een zaak van de slotenmaker et on ne peut pas changer (en daar kunnen wij niets aan veranderen.” Daarop komt ook nog een keer die slotenmaker naar me toe, om te vertellen dat hij goed nieuws heeft, de cilinder is besteld en waarschijnlijk krijg hij die maandag al binnen. Goed nieuws noemt hij dat, schandalig!

Kunt u dit allemaal geloven, vraagt ze ons nogmaals vertwijfelt. Ik vertel haar dat mijn broer altijd roept “ik verbaas mij nergens meer over in Frankrijk.” Nou, dat begreep zij best, maar ik moest wel van haar aannemen dat het niet overal in Frankrijk zo is. Omdat zij zo aardig is, heb ik dat maar gedaan. Intussen heeft ze een vriend uit de buurt zover gekregen om te zoeken naar een noodoplossing. Maar, ja hij is ook al weer uur weg en zij durft niet weg bij de deur. “Nee hoor, ik ga niet weg voordat de deur weer op slot kan.” “En ik blijf nu tot maandag tot het nieuwe slot is gemaakt.” Maar, ja, als ze blijft moet ze eigenlijk nog een paar kleine boodschapjes doen bij de supermarkt. Wij zeggen dat ze nu best even naar de winkel kan, want wij zijn ook niet van plan om bij de deur weg te gaan voordat die op slot kan.

Zij is net terug met haar boodschappen als ook haar vriend aan komt rijden. Hij heeft een aangepaste slotplaat gemaakt en een andere cilinder meegenomen. De cilinder zit er zo in, maar de slotplaat gaat wat moeizamer. Het lukt uiteindelijk wel, alleen valt de deur niet meer automatisch in het slot en moet de deur iedere keer goed aangetrokken en afgesloten worden. Kniesoor die daar op let, de hal en trappenportaal kan gewoon weer afgesloten worden! En de slotenmaker? Onmiddellijk gekkenhuis, URGENT!


Toen wij ’s avonds laat vertrokken, was buurvrouw zo blij met ons medeleven en onze hulpvaardigheid, dat zij met grote vriendschap innig afscheid van ons heeft genomen.

donderdag 30 mei 2013

Vandaag weer lekker “genordiekt”.

Anita en ik wonen al zo lang in Frankrijk, dat we ongemerkt gewoonten hebben overgenomen. Ook dingen die wij ooit belachelijk vonden. Bijvoorbeeld de bijna manische Franse behoefte om woorden uit een “vreemde” taal te vertalen of aan te passen aan hun moederstaal.
Nu zijn wij, bijna fanatiek, lid van een Nordic walking club. Pogingen van onze Franse clubvrienden om dat redelijk uit te spreken zijn fataal mislukt. Een ex lerares Frans scoorde het best, zij wist een soort “Noordiek-eh Wokien” te formuleren. Door het (vreemde) talenprobleem bij de clubleden, houdt de club het simpel en Nordic walking blijft, “faire la Marche Nordique” (fer la Mars Nordiek).

“Nou, ze zijn weer gelukkig hoor”, zeg ik tegen Anita, “ze hebben er weer hun eigen Franse draai aan gegeven”. Op dat moment realiseren wij ons dat Nederlanders, in tegenstelling tot de Fransen, vaak uitheemse termen, vooral Engelse, klakkeloos overnemen. Dat moet afgelopen zijn, vinden wij.
Daarom hebben wij, in een klierige bui, voor de activiteit “Nordic walking” een nieuw Nederlands werkwoord bedacht. Als het aan ons ligt is “Nordic walking” voortaan, Nordieken, ik nordiek, jij nordiekt, wij nordieken, enz.. 
“Maar, Jan, die Fransen kunnen er ook wat van hè, met, “faire la marche Nordique”. Dat kan natuurlijk ook veel beter en eenvoudiger”, meent Anita. Goed, maken we ook een nieuw werkwoord voor. Wat dacht je van, Nordiquer. Dus, je nordique, tu nordique, nous nordiquons, etc.. Anita vindt, dat ik dat, als geintje, bij de club moet introduceren. Deze middag, tijdens het Nordieken, doet zich een goede gelegenheid voor.

Wij zijn aan het afdalen, komt er een vrouwtje naast me lopen. Zij vertelt mij dat dit haar eerste mars is. Nieuwsgierig als alle vrouwen, wil ze weten of ik al lang aan Nordic walking doe. Op z’n Frans klinkt dat ongeveer zo, “voe fet la mars nordiek lontam”? Nee, ik nordique. “Ja, dat bedoel ik”, zegt ze, “la marche nordique”. Ik schud ontkennend mijn hoofd en zeg nog een keer dat ik nordiek. Ze kijkt mij vertwijfelt aan en je ziet haar denken, “sjesus, die is dom”. Met een uitgestreken gezicht leg ik haar uit dat de juiste term voor, “faire la marche nordique”, nu Nordiquer (Nordiké) is. “Ha, ha, nou, dat is nieuw”, roept ze, “daar geloof ik niks van”. Een ex gemeentesecretaris met een aangeboren pokerface en die altijd wel in is voor een geintje, schiet mij te hulp. “Maar heb je die discussie op de tv dan niet gevolgd”, vraagt hij haar. Ook anderen gaan zich er mee bemoeien, nog meer grappen en grollen, lachen en dan is "Nordiquer" is unaniem geaccepteerd als nieuw Frans werkwoord.
Bernard, de guitigste van de groep, maakt daar gelijk een rijmpje op.

On n’est pas cons.
Nous Nordiquons.
On marche avec des bâtons.
Les bâtons qui piquent.
Ca c’est la marche Nordique.

donderdag 14 maart 2013

Voor joker lopen

Marc, agrariër met pensioen, is een “bricoleur pur sang,’ eigenlijk een eeuwige klusser. Zijn erf is net een aannemerswerf. In huis staan, tot groot verdriet van Jeanine, zowat alle kamers in de steigers. Jeanine wil weg, ver weg van al die rommel. Veertig jaar aan huis gekluisterd vanwege de koeien en nu vanwege de talrijke verbouwingen. Zij wil leuke dingen gaan doen en genieten van haar pensioen. Niet langer tegen scheef gehangen, verveloze deuren en ongevoegde tegels aankijken. Daarom heeft zij met Marc afgesproken, vaker samen leuke dingen te doen. In de praktijk komt daar echter weinig van terecht. Marc, moet altijd nog even iets afmaken, of is de afspraak vergeten. Altijd moet Jeanine hem manen en altijd op het laatste moment moet hij zich dan nog snel even wassen en omkleden. Vooral dat omkleden gaat nogal eens fout.
Laatst nog, het was de hoogste tijd om naar dokter te gaan, want beide hadden een afspraak.  Pas nadat Jeanine dreigt, alleen te gaan, komt hij aan snellen. Paniek natuurlijk, Marc, badkamer in, badkamer uit, schone kleren aan en hup, hup, hup, de auto in en racen naar de dokter.
“Bonjour, dokter”.
“Bonjour, Jeanine, ga jij alvast de spreekkamer maar in”. De dokter loopt nu naar Marc, gaat vlak voor hem staan en vraagt, “en jij, Marc, kom je voor controle of kom je jouw mooie schoenen laten zien?” “Schoenen,” herhaalt Marc verbouwereerd en kijkt naar beneden. Pas dan ziet hij zijn met verf- en specieklodders versierde werkschoenen!  

Later, op weg naar huis, zegt hij, “Jeanine, je moet toch wat beter op mij letten hoor, ik stond weer voor joker bij de dokter.” “Hoezo,” wil Jeanine weten. “Kijk dan, ik heb mijn werkschoenen nog aan.” “Kom, zeg, ik moet zeker overal aan denken, verdedigt Jeanine zich.” Dan riedelt ze gepikeerd verder, “het is je eigen schuld dat je steeds voor joker loopt, je hebt altijd wat.” “Nu zijn het je schoenen, dan zijn het verschillende sokken, bij de slager sta je met een scheur in je broek en in de apotheek sta je te kijk met je gulp wagenwijd open.” “Maar, Jeanine, bij de apotheek, was niet mijn schuld, dat was een poging tot diefstal,” probeert Marc te grappen. “Ja, daar ben je wel goed in, overal grapjes van maken,” kaatst ze.

Nog geen week later gaan ze voor het eerst van hun leven naar de grote stad, want Jeanine wil winkelen. Een keer lekker shoppen kwam er nooit van, het was altijd, postorderbedrijf of “le Magasin Bleu” de rijdende winkel. Dit keer wil Jeanine het anders, ze wil flaneren door straten vol mode magazijnen. Na veel soebatten heeft zij Marc in de auto en sturen ze naar Nantes. “Atlantis,” roept Jeanine opgetogen en wijst op een bord langs de weg. “Daar moeten wij heen,” laat ze weten. Ze heeft haar huiswerk goed gedaan en weet waar ze moet zijn. Eenmaal bij het winkelcentrum, vallen beiden van de ene verbazing in de andere. Een enorm groot gebouw met grote draaideuren. Binnen, liften, roltrappen en … winkelstraten vol modezaken, alles onder een dak! Ze kuieren op hun gemak langs allerlei boetieken, wat een mensen, wat een drukte! Marc stoot Jeanine aan, “heb je dat gezien, de mensen hier zijn hartstikke aardig, iedereen groet en lacht je toe.” Jeanine hoort het nauwelijks, want zij heeft al iets leuks gezien en wil dat passen. In de winkel pakt zij een paar japonnetjes en gaat naar de pashokjes. Intussen loopt Marc een beetje de winkel rond, ziet in het voorbij gaan, de winkelmeisjes giechelen. Hij lacht wat terug, komt langs een spiegel en ziet dat hij zijn vieze vette klep nog op zijn kop heeft. Onmiddellijk trekt hij dat smerige ding van zijn raap en schuift, met schaamrood op zijn kaken, de zaak uit. Jeanine komt enthousiast het pashokje uit, geen Marc. Teleurgesteld speurt zij de winkel door, net als ze aanstalten maakt om alles terug te hangen, stapt Marc weer binnen. Hij heeft een tasje in zijn hand en lijkt wat nerveus. “Waar was je nou?” “Even pet kopen,” fluistert hij bijna onhoorbaar. “Wat kopen,” vraagt ze. “Ssst, een nieuwe pet.” “Een nieuwe wat,” roept zij nu. “Pet,” bijt hij haar toe. Marc, kijkt schichtig rond en voelt zich zichtbaar erg ongemakkelijk. Jeanine profiteert van de situatie en zegt, “Nou, ik ben er uit, ik wil deze jurk, kost wel 245 euro, maar we zijn tenslotte niet alle dagen in Nantes.” Bof, Marc heeft acuut een brok in zijn keel. “Goed, goed, goed, weet hij met een rauwe schorre stem, nog uit te brengen en geeft Jeanine zijn bankpas. Hij heeft de moed niet meer, om mee te gaan naar de kassa. Op weg naar huis, Jeanine dolgelukkig, hij zwijgzaam en zo mak als een lammetje. Ach, als je op tijd je joker inzet, scoor je nog weleens een leuk prijsje, denkt Jeanine.

maandag 11 maart 2013

La Haute Cuisine

De Fransen gaan prat op hun “Haute cuisine.” Hier in de Vendée is daar weinig van te merken. Vreetschuren genoeg, maar restaurants met kwaliteit zijn zeer schaars. Dat is in Frankrijk een nationaal probleem. Met het razend populaire tv programma, “Masterchef,” willen de nationale topkoks dat weer nieuw leven inblazen. .
Wat de meeste restaurants van dat programma als eerste overnemen, is het zogenaamde, is het minimalisme, dus weinig op je bord. De kwaliteit camoufleren ze met het uitbundig versieren van de schotels en trendy tafelservies. En om kwaliteit te suggereren, hebben ze, vooral in de regio’s, allerlei onderscheidingen bedacht, zoals bijvoorbeeld een zilveren koksmuts of een gouden pollepel. Een ding weet ik zeker, ze gebruiken allemaal een gouden vork om de rekening te schrijven. Gelukkig lukt het af en toe een nieuw en acceptabel eethuis te scoren.
Dat nieuwe restaurantje ligt, nota bene, vlakbij. Dus hoog tijd om dat eens uit te testen. Het pand ligt een beetje verscholen, maar ziet er grappig uit. Wij naar binnen, interieur ziet er gezellig en verzorgd uit. Ook de ontvangst is vriendelijk, jassen worden aangepakt en een “oberres” leidt ons naar een tafeltje. Zelfs de stoelen schuift zij weg en aan. Tot zover dus heel netjes. 
Amuses
Wij krijgen de menukaart en bestellen alvast een aperitief, een rode Port. Terwijl wij de kaart bestuderen, komen er twee stukken leisteen naar onze tafel draven. Op die leistenen platen staat wat poppenservies, twee kleine glaasjes, een sauskommetje en een soort soepterriennetje, allen gevuld met een theelepeltje smurrie. Dat zijn de amuses die bij het aperitief horen, een tartare met langoustines en crevettes en de andere een tapenade variation foie gras. Een ander “oberresje” brengt de port aan tafel. Nou heb ik vele soorten portglazen gezien, maar deze zijn bijzonder, een kristallen bloempot. Zo een waar Anita met de kerst de drijfkaarsjes in laat rond dobberen. De inhoud is nauwelijks waar te nemen. Kijkend in het glas, merk ik dat de bodem nat is. Dan kijk ik het “oberresje” quasi misprijzend aan, wijs naar het glas en vraag, “wil je me dronken hebben of zo?” Duidelijk aangeslagen, reageert zij geschrokken, “oh, nee, nee, nee, meneer, het is maar 4 cl. Port.” Omdat het lieve kind zo is geschrokken, trek ik een brede lach op mijn gezicht en zeg dat het maar een grapje was. Opgelucht bedankt zij en vertrekt.
Intussen zetten wij onze zoektocht over de kaart voort. Vele bekenden, zoals, langoustines, foie gras, escargots, bar en coquille de St. Jacques passeren de revue. Maar bij het lezen van, “quasi de veau,” val ik weer helemaal uit mijn rol als ideale gast. Ik wijs Anita op de kaart en zeg, “kijk, dat zal ook wel paardenvlees zijn.”
Quasi de veau
Tegenwoordig, met al die voedsel “schandalen,” weet je niet meer, wat je echt op je bord krijgt. Stoutmoedig en met vertrouwen in onze smaakpapillen maken wij een keus. We vallen van de ene verbazing in de andere. De gerechten zijn niet alleen à la haute cuisine opgemaakt, maar smaken ook nog eens lekker. Dan maakt het toch ook geen ruft meer uit, of het nu kameel, dinosaurus of walrus is. Slamat makan.

zondag 3 maart 2013

Aalscholver.


Anita en haar autootje, dat is een bijzondere relatie. Zij liefkoost haar micraatje en is er ook heel voorzichtig mee. Als het regent, mag haar micraatje niet naar buiten, dan heeft zij garagearrest. Vandaag schijnt, na een regenperiode van ruim twee maanden, eindelijk de zon. Anita is goed geluimd en vindt dat zij met dit mooie weer, wel wat boodschappen kan doen. Zij haalt haar micraatje van stal, grijpt de “teugels” en rijdt zorgvuldig de garage uit. Jan, haar schaduw, sluit de garagedeuren, opent de poort en zij draait de weg op. Op de weg stopt ze en wacht op Jan. Als Jan in de gordels zit, vertrekken ze. Het micraatje zoeft bijna geluidloos over het asfalt. Beiden kijken ze met bewondering om zich heen. Het volle zonlicht over de marais, levert een prachtig schouwspel. De weilanden staan nog onder water en glinsteren als kristal en de dauwdruppels aan de riethalmen zien eruit als transparante parels. Terwijl Anita en Jan, kraaien van plezier en genieten van het heerlijke voorjaarsweer, schiet er plotseling een donkere silhouet de weg op. Een aalscholver, pats, pats klets, allemaal klodders op de voorruit. Anita boven op de rem en baf, stop. Jan kreet geschrokken, “nôh, jô, die scheet bagger!” Bekomen van de schrik zet Anita de ruitenwissers aan. Wat een smurrie, hele voorruit smerig grijs! Lijsters en reigers hebben de naam dat ze enorm kunnen schijten, maar dan is de aalscholver, vast buiten beschouwing gebleven. Enfin, zo goed en zo kwaad als het gaat, de voorruit schoonmaken en naar huis. Thuis blijkt, dat niet alleen de voorruit is bescheten, de hele voorkant en zelfs het dak zaten onder de drek! Anita onmiddellijk aan de grote schoonmaak en het slachtoffertje, haar micraatje, komt voorlopig even niet meer buiten. 

zondag 17 februari 2013

Heksie


Er loopt hier door de buurt een excentriek oud wijfje die, bijna liefkozend, Heksie wordt genoemd. Niet omdat zij zo lelijk is, maar om hoe ze doet en hoe zij zich kleedt. Hoe zij echt heet, daar weet niemand hier het fijne van. Zelfs Yvette van Gugus niet en die zijn hier geboren en getogen. Zelf zegt ze, “ik ben de vrouw van de facteur.” Die facteur, de postbesteller, is trouwens al meer dan 40 jaar dood.  
Of zij helemaal spoort, is niet echt duidelijk. Uit haar gedrag zou je opmaken, dat zij ze niet allemaal op een rijtje heeft, maar als je met haar praat, ga je toch twijfelen. Een ding is zeker, zij heeft haar hart op de goede plaats. Is niet te beroerd om iemand te helpen, maar heeft een paar vreemde gewoontes. Op haar dagelijkse ronde door de buurtschap, struint ze alle vuilcontainers af en neemt de gekste dingen mee naar huis. Vorig jaar zagen wij haar lopen met een kapotte skippybal en een verminkte kanariekooi.

Sinds een paar jaar, woont hier een vrouw met een geestelijk gehandicapte zoon van 55 jaar. Op haar dagelijkse strooptochten, neemt Heksie trouw die zoon op sleeptouw. Zo’n jongen moet je tenslotte ook regelmatig uitlaten. Soms samen met zijn moeder, maar vaker gaat Heksie alleen. Voordat zij op pad gaan, hijst moeder met hulp van Heksie, haar zoon op een driewielige ligfiets. Aan trappen heeft zoonlief kennelijk een broertje dood, want Heksie loopt vaak achter de fiets te duwen. Op een dag, Heksie kijkt net even in een container, ligt hij plotseling met fiets en al in de sloot. Gôh, man, wat stonk die knaap! Wij hebben met 2 man een behoorlijke klus gehad, om die 80 kg onwillige vleesmassa weer op het droge te krijgen.

De laatste tijd zien wij die zoon en die moeder al helemaal niet meer. Heksie wandelt weer zoals voorheen, lekker in haar uppie.
Vandaag lopen we elkaar toevallig tegen het lijf. Wij maken een praatje en ik vraag, “loop je niet meer met die gehandicapte man?” “Dat hoeft niet meer,” zegt ze, “zij hebben nu professionele hulp. Daar komen nu zo veel mensen over de vloer, mij hebben ze niet meer nodig”. Dan vraag ik, hoe het met zijn moeder is, nou dat had ik beter niet kunnen doen.

Zij begint emotioneel te vertellen, dat ze niets meer met die gasten te maken wil hebben. Dat wijf is ziek, haar gezicht zit vaak in het verband en iedere dag komt er een verpleegster om de wonden te verzorgen. “Wat heeft ze,” vraag ik. “Huidkanker of zoiets, geloof ik.” “Oh, wat erg.” “Ja, dat is ook verschrikkelijk,” beaamt zij, “maar dat mens is verschrikkelijk en onuitstaanbaar. Zij commandeert en krijst, doe dit, doe dat en vragen is er nooit bij en als ik boodschappen met haar doe, heeft ze nooit geld of alleen maar van die grote flappen. Die kunnen de meeste winkels niet wisselen en dan vraagt ze of ik even kan betalen. Nou, dat doe ik dan, maar als ik later wil afrekenen, komt ze weer met van die grote flappen. Dan vraagt ze of ik effe kan wisselen. Zoveel geld heb ik natuurlijk nooit en dan zegt oké komt later wel. Altijd, later, later. Nou m’n zolen, dat later komt nooit. Maar ze is stinkend rijk, ze hebben een sauna, een zwembad met een poolhouse, een camper en alleen maar grote flappen geld. Iedere dag belde ze, je moet komen, want we moeten boodschappen doen, je moet op mijn zoon passen, want ik moet naar het ziekenhuis, je moet de hond uitlaten, je moet effe dit betalen, de medicijnen halen bij de apotheek enz. Ik ben het helemaal zat, nooit een vraag nooit een bedankje en altijd ontevreden en maar lelijk doen.” Zo blijft ze maar door ratelen. “Sorry, mevrouw, zeg ik dan, “ik moet nu echt gaan.” We nemen afscheid en gaan ieder onze weg. Zij moppert luidkeels verder, “al zit haar hele kop in het verband, hebben ze haar ogen afgeplakt, ik steek geen vinger meer uit en dat geld dat ik nog van haar tegoed heb mag ze doorslikken.

dinsdag 6 november 2012

De “after druivenpluklunch.”

Het jaarlijks “vreetfestijn,” de gezamenlijke maaltijd na de druivenoogst is, hier in de Marais,  een ritueel hoogtepunt. Dat ziet er ongeveer zo uit. Een lange tafel, stijl Maraichin, met aan de ene kant de dames, schoon en netjes gekleed. Aan de andere kant het manvolk, met wilde haren of met de pet op. De mannen zitten aan tafel in hun werkplunje compleet met de onmisbare grote rode zakdoek. Volgens hen is omkleden nutteloos, want zij moeten zo toch weer werken.

Vandaag staat er wild zwijn op het menu en dat moet zo te horen van de tafelgasten, werkelijk een feest zijn. Vier vrouwen brengen grote dampende pannen en schalen naar de tafel. De grootste schaal, waarop het gebraden stoffelijke overschot van het zwijn ligt te rusten, gaat naar Gugus. Zo gauw als het zwijn voor hem op tafel staat, begint hij breed glunderend aan de sloop. Hij mikt en kwakt met veel plezier bij iedereen een brok op zijn of haar bord. Enkele dames protesteren tegen de kwantiteit. Gugus doet dat af met een simpel “mange,” eet. De rest, zoals aardappels in de schil en witte bonen met saus, moet iedereen zelf opscheppen.  

Opvallend is, dat iedereen eet met de ellebogen op tafel. De dames aan tafel, kirren wat en praten over koken en lekker eten. De mannen lachen luid, pochen over de jacht en hun nauwelijks te overtreffen buit. Alle gasten eten met vork, het mes wordt slechts gebruikt om het stuk zwijn nog kleiner te maken. De dames hanteren hierbij keurig het tafelmes, maar de mannen gebruiken hun eigen mes.

Want een beetje kerel heeft toch zijn eigen mes, meestal een zakmes, soms een stiletto. Dat mes is, voor de Maraichin, een onvervangbaar stuk gereedschap. Hij gebruikt het voor van alles en nog wat, snoeien, koeientouwtjes doorsnijden, een konijn villen, maar ook om een kip of eend de hals door te snijden. Of de heren het mes ooit, met een lekker sopje, schoon maken, is niet bekend. Traditiegetrouw reinigen zij het snijwerktuig aan de rechter broekspijp of met de grote rooie lap, waar men ook de neus mee snuit.

Een andere opvallende gewoonte is, dat de “meisjes” anders communiceren dan mannen. De dames leggen hun vork op tafel als zij hun handen nodig hebben om het gesprek kracht bij te zetten. Mannen daar en tegen, houden alles vast en dat levert soms angstige taferelen op. Armen woest zwaaiend over tafel met een vork en een vlijmscherp stuk staal in de vuisten. Zeer waarschijnlijk is, dat ook Vincent van Gogh op die manier zijn oor is kwijt geraakt. Gewoon tijdens een vriendschappelijk tafelgesprek.

Bij het serveren van het wild lijkt het, of de mannen achteruit deinzen. In werkelijkheid is dat niet zo. Het is een reflex om met een subtiel doch demonstratief nonchalant gebaar in een flits het zakmes uit de broekzak te trekken. 
Kijk dat gaat zo, als de mannen wild op hun bord krijgen, schuiven ze met hun kond, in een vloeiende beweging, de stoel naar achteren. Dan leunen zij achterover met de stoel op de achterste poten, graaien in de broekzak en halen hun mes naar boven. Daarna volgt eerst het klappen van de stoelpoten en dan het lawaai van het weer aan tafel schuiven. Aan tafel klappen zij het snijtuig open en een enkele keer schouwen zij elkaars werktuigen.

Tijdens het eten is het de gewoonte om, ook met volle mond, gewoon door te praten. Ook de vrouwen kleppen met de mond vol, de mannen smakken zelfs luidruchtig. De macho’s slaken regelmatig een soort langgerekt “èh” om te laten horen dat ze het eten voortreffelijk vinden. Het is ook traditie, om als dank voor de gastvrijheid, geen vuile vaat achter te laten. Alle tafelgangers maken met een stuk brood hun bord zo grondig schoon, dat het zo weer de kast in kan.