Als ik in de keuken even blijf staan om mijn
ogen aan de duisternis te laten wennen, maant Yvette mij te gaan zitten. Ik
hoor, zien doe ik nog weinig, dat zij al kakelend heen en weer loopt.
Tussendoor vraagt zij of ik koffie wil, wacht zoals gebruikelijk niet op mijn antwoord
en kwebbelt alweer over het weer. Nu het buiten zo heet is, kan je volgens haar,
veel beter binnen zitten, dat is lekker koel. ’s Winters roept zij het
omgekeerde, dat het buiten zo koud is en binnen lekker warm. Intussen kan ik
alles weer onderscheiden, er brandt zelfs een bescheiden lampje. Ik pak een
stoel en zet mij aan de permanent gedekte lange tafel.
Terwijl ik zo zit, voelt het vertrouwd, knus
en bedenk ik dat je hier in de marais zonder uitzondering een warm welkom
krijgt. Een diep geworteld ritueel. Het gaat zo. Je komt het erf op, loopt naar
de deur die, zomer en winter, altijd open staat en je hoort vanuit een donker
gat, “kom binnen.”
Eenmaal binnen, tref je altijd dezelfde soort
tafel, zo groot dat er met gemak twaalf personen kunnen aanschuiven. Grappig is
ook dat ze overal altijd gedekt zijn, op een bijna identieke manier. Bovenop
gaat een dik plastic zeil, waarvan de kleuren kunnen verschillen, maar steevast
versierd met afbeeldingen van vee of wild en gevogelte. Eenden zijn hier de
meest geliefde decoraties. Nou, ja, niet alleen als decoratie natuurlijk, want
voor veel boeren zijn die eenden ook hun voornaamste bron van inkomsten.
Het servies is heel secuur gerangschikt.
Kopjes en glazen ondersteboven strak in rij in lengterichting van de tafel en
in het midden van het blad. Verder een pot of bakje met suikerklonten en vaak
een blik of schaal met koek, wafels of eierkoeken. Ik heb een paar vrouwen eens
gevraagd waarom zij allemaal hun tafels zo dekken, “bof, uh, c’est comme ça.”
Niemand schijnt het echt te weten en de boerinnen doen het al generaties lang.
Zo lang zij zich kunnen heugen.
Een soort uniforme regionale gastvrijheid. Die
gastvrijheid is bij die mensen ingebakken en dat is aan alles te merken. “Kom
binnen,” betekent hier dan ook, binnen komen en niet, “ja, even mijn laarzen
uittrekken.” Hoezo, laarzen uittrekken, even afstampen is genoeg en alle gasten
stiefelen zo naar binnen. Op klompen, schoenen of laarzen, maakt allemaal niks
uit. Als het volk vertrokken is, wordt de achtergebleven troep naar buiten
geveegd en haalt de gastvrouw er met grote halen een “mopper” overheen. Bij
enkele boeren verbaas ik mij al niet meer dat, behalve de hond ook ganzen en
eenden naar binnen huppelen. Bij Gugus is zelfs een eend zo brutaal dat hij luidkeels
begint te kwaken als de hond dwars voor de deur ligt. En met succes, want de
brave hond stapt altijd op.
Het is bijna twaalf uur en om mijn opvatting
over de gastvrijheid van de maraichins te bevestigen, komt Gugus binnen met in
zijn kielzog zes mannen van de gemeente. Die mannen doen het onderhoud langs de
weggetjes, de bermen maaien en de greppels schoonmaken. Dat is heel normaal
hier, mensen die je tegen komt meenemen naar huis voor een bakkie of een
borrel. Yvette heeft de koffie klaar en komt met een grote dampende steelpan
uit de bijkeuken. De mannen laten luidruchtig weten, dat ze ook wel koffie
lusten. Yvette gaat onverstoorbaar kwekkend door. Gugus telt negen koppen en
draait negen kopjes om, schotels worden hier alleen voor de televisie gebruikt.
Yvette schenkt, met de steelpan van links naar rechts de negen kopjes tot aan
de rand toe vol, zonder een druppel te verspillen. Tussendoor zegt ze, “jullie
pakken maar, hè.” Gugus schuift voorzichtig en zonder te morsen, een voor een
de kopjes naar zijn tafelgasten. Yvette laat de bak met suikerklontjes rond gaan
en deelt lepeltjes uit. Er wordt heel behoedzaam geroerd, toch gaat er hier en
daar wat koffie over tafel. Gugus wacht geduldig dat iedereen zijn lepeltje
heeft afgelikt en als het laatste lepeltje op het fraaie tafelzeil wordt
gelegd, gebied Gugus, dat we allemaal even een slokje moeten nemen. Dan kan er
een scheutje “eau de vie” bij de koffie. Ongegeneerd slurpend maken de mannen
ruimte voor een flinke scheut levenselixer. Koffie is lekker hoor, Yvette,
vinden ze, maar zonder “eau de vie” is het toch maar behelpen.
Yvette zegt, wijzend op de schaal met
eierkoek, dat ze maar moeten pakken. Als dat volgens haar te lang duurt, duwt
zij die schaal onder hun neus, een flinke vent die dan nog weigert. Plakjes
kennen ze hier niet, alles is dik of groot, maar in alle gevallen veel. Gelet
op de lichaamsomvang hebben de meeste gasten ook geen enkel probleem met, dik,
vet en veel.
Deze enorme gastvrijheid is zo alom aanwezig,
zelfs de huisdieren zijn ermee behept. Bruno, een Duitse teef, sorry, een Duitse
herder en teef, gaat opzij voor een dominante eend als die vindt dat ze in de
weg ligt. Goed, dat is misschien meer tolerant dan gastvrij, maar het heeft
toch ook iets van, “oké kom maar binnen beste Kwak.”
Bruno heeft ook een riant hok op het erf.
Onder dat hok broedde een hop. Nu moeder hop kindertjes heeft, is ze met haar
kroost in het stulpje van Bruno getrokken en de brave hond ligt er gewoon
naast.
Dat is pas gastvrij, je huis afstaan voor een
moeder met kindertjes en niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk een veilig
onderkomen bieden.