zondag 24 juli 2011

Inbraak op het platte land.

Maryvonne komt hijgend en met grote paniekogen binnenstormen. “Er is ingebroken, alles kapot, gebroken, gescheurd en het is een verschrikkelijke troep. Oh, bon sang en uitgerekend nu is er geen telefoon!
Maryvonne moet je altijd eerst even laten uitrazen. Als ze naar adem begint te snakken, stopt ze vanzelf. Zodra haar zuurstofschuld is ingelost, krijgt zij meestal ook haar emoties weer enigszins onder controle. Dat lukt niet altijd, maar dit keer hebben we geluk. Ze vertelt nu een verhaal dat een beetje te volgen is.

Er is ingebroken bij François. François woont in Parijs en heeft een klein vakantiehuisje bij de watermolen. Maryvonne is sleutelbewaarster en maakt eenmaal per week een rondje watermolen, om te kijken of alles in en om het huisje nog in orde is. Nou, dit keer was het dus even schrikken.
Maryvonne heeft daar een enorme puinhoop aangetroffen. Er is niet alleen ingebroken, maar er is ook veel vernield en het is een "ongelovelose" smerige bende. Ze hebben zelfs midden in de keuken en de woonkamer op de grond gescheten.
Dus Maryvonne heeft heel veel te vertellen aan François, maar zij kan niet bellen, want het telefoonnet is al vier dagen dood.

Met een zekere regelmaat laat France Télécom het hier, op het platte land, afweten, onder het mom van, wat moeten die boerenkneiers nu met een telefoon.” Echt waar, bij iedere scheet en donderslag, ligt het telefoonnet plat. Maar gelukkig heeft Maryvonne haar “amies ollandè” en die gasten hebben allemaal een mobieltje!

Wij gaan dus met het mobieltje François bellen. Dat valt slecht! Zijn moeder is vanmorgen overleden en wordt over een paar dagen gecremeerd. Desolaat vraagt hij aan Maryvonne of zij de zaak verder met de Gendarme wil afhandelen. Hij kan op zijn vroegst pas eind volgende week vertrekken uit Parijs.

Allô, Gendarmerie.”
Maryvonne, duidelijk aangeslagen door het slechte nieuws van François, “met de commissaris?” “Met de adjudant-chef, madame, vertelt u maar waarom u belt.”
Dan vertelt zij in horten en stoten, veelvuldig afgewisseld met “ach, die arme (François),” wat er is gebeurt en hoe verschrikkelijk het allemaal wel niet is. Dat wij geen telefoon hebben en dat de moeder van François is overleden en dat zij nu de zaak bij de Gendarmerie moet regelen.
Bij de Gendarmerie schijnen ze toch te begrijpen wat er aan de hand is, want de adjudant-chef zegt, “maakt u niet ongerust mevrouw, we komen eraan.” Het is inmiddels kwart over negen s avonds en het begint al te schemeren.

Om half tien begint mijn gsm te zingen, een binnenkomend gesprek dus. De gendarmes zijn in het dorp en of ik kan vertellen, hoe ze bij Maryvonne kunnen komen.
Haarscherp leg ik uit dat dat heel simpel is. Er gaat maar een hoofdweg door het dorp, deze moeten jullie nog ongeveer vijf kilometer volgen, tot aan een brug. Voor deze brug links af en dan drie keer, eerste weggetje rechts. Simple comme Bonjour!

Vijf minuten voor tien komt er weer een gezellig deuntje uit mijn broekzak, de gendarme nog een keer. Ze kunnen het niet vinden en hebben de indruk dat ze maar wat rond rijden. Die indruk heb ik al jaren, denk ik bij mezelf en ik vraag, “waar zijn jullie nu precies?”
Aucun idée.”

Zie je het voor je? Een patrouilleauto van de Gendarmerie in het donker en in de campagne. Geen straatverlichting en geen straatnaambordjes, alleen de postbode kent hier de weg.
Ik schiet maar eens en vraag of ze geen GPS hebben, gelijk in de roos! Hebben ze, maar die herkent het adres van Maryvonne niet.
Ik stel voor dat ze twee andere adressen in de buurt proberen. Dat lukt, de GPS herkent “Chemin de Belair. Mooi, als jullie daar zijn, moeten jullie nog maar een keer bellen, dan kom ik jullie tegmoet.

Om kwart over tien word ik, liggend op de bank voor de tv, weer muzikaal gewekt door mijn mobieltje. De juten, zij zijn op de Chemin de Belair.”
Met de gendarmes nog steeds " on-line," ga ik naar buiten. Terwijl ik ze tegemoet loop, merk ik dat het al aardig donker is. Dan zie ik de grote lichten van koplampen, dat zullen de flikken zijn. Als ze mij gespot hebben en naast mij stoppen, wijs ik hen de weg naar Maryvonne. Zij kijken mij argwanend aan en zeggen half vragend, “daar, wijzend op een zwart gat tussen de bomen, maar daar is niks, alles is donker.
Mijn aanbod, om dan maar even mee te rijden, wordt resoluut afgeslagen. In een dienstauto mogen ze geen passagiers meenemen.
Jammer dan, in dat geval moeten jullie alleen, het enge donkere bos in, want ik ga nu naar huis, ajuus.

Bijna half elf rijden ze bij Maryvonne het erf op. Zij en haar man staan net de luiken te sluiten, ze willen naar bed. Het wachten op de politie, hadden ze gelet op het late uur, al opgegeven. Bovendien morgenochtend om zes uur staan de koeien weer op springen.
De auto stopt voor de deur, de portieren gaan open en er rollen drie dienders naar buiten, twee vrouwen en een man. Een grote, ietwat gezette vrouw met brede bolle heupen, ik denk, “goed voor twee zitplaatsen in de skybox,” stelt zichzelf voor als adjudant. Haar vrouwelijke collega is een klein tenger vrouwtje, zo frêle, dat je je direct afvraagt, “wat moet zo’n meisje nu met een pistool.” Nummer drie is een lange, minstens 1.90 m., stoere en potige jongeman.
De adjudant biedt haar excuses aan, dat het zo laat geworden is. We zijn “totalement” verdwaald, omdat uw adres niet op de kaart staat en de GPS uw adres ook niet herkent.
Dan vraagt ze wie er voor wil gaan naar de plaats van het onheil. Raina de dochter van Maryvonne wil dat wel en maakt gelijk aanstalten om in de dienstauto stappen. Ho, ho, ho, dat mag niet, zegt de adjudant, kunt u niet vooruit lopen?” “Nou, nee, dat is mij op dit uur van de avond een beetje te ver.” “Hoever ver is het dan?” “Bijna twee kilometer.” Na wat voorzichtig aandringen van haar mannelijke collega, gaat de adjudant om. Raina mag, voor deze uitzonderlijke gelegenheid mee in de dienstauto. De flirtende potige gendarme, maakt een plaats vrij op de achterbank en zegt tegen Raina, dat ze naast hem mag zitten. (Quel honneur!)

Ze rijden naar de dijk en moeten stoppen voor een hek. "Wat is dit nou," roept de adjudant. "Dat is een hek," zegt Raina met lichte spot en vervolgt, "de dijk is afgesloten voor verkeer, omdat er vee op loopt." "Maar dit is helemaal geen weg, dit is een karrenspoor," jammert de kloeke adjudant. "Daar ga ik niet op rijden, straks kan ik nergens keren!" "Kijk ik heb de sleutel," probeert Raina nog, maar de adjudant met het zware achterwerk is niet van haar stuk te krijgen en beveelt "wij gaan lopen."

Ze stappen allemaal uit, de dienders pakken hun blauwe vechtpet en drukken die ferm op de tête. De adjudant meldt aan de centrale, dat ze gearriveerd zijn en een obscure wandeling gaan maken naar de plek van de inbraak. De potige gendarme, die gecharmeerd is van Raina, pakt drie enorme staaflantaarns en deelt ze uit. Dan fatsoeneren zij hun uniform, trekken de riem wat aan, controleren het wapen en de holster. Als hun "outfit" op orde is, testen zij de "takkie wakkie." Voor ze vertrekken, kijken ze nog eens rond en vragen, “is het hier altijd zo donker, je ziet zo goed als niets.” Raina antwoordt, ja, dit is nu het platte land en er is vanavond geen maan en er zijn geen sterren, want het is dicht bewolkt, maar jullie hebben toch schijnwerpers!
De gendarmes trekken de schouders op, rechten de rug en de adjudant zegt moedig, “oké, we gaan.” Eenmaal bij het huisje, waar het gras en onkruid zeker een meter hoog staat, slaat de angst bij de hermandad weer toe.

Zij, de helden, vragen Raina voor te gaan, want zij kent immers de situatie. Heel voorzichtig volgt het groepje. De adjudant voorop en in de veilige luwte van haar riante bolwerk, haar twee collega's. Af en toe klinken er wat hoge gilletjes en kreten als “merde” en “putain.”
De grote potige gendarme begint ineens een partij te ketteren en maakt woeste gebaren met de staaflantaarn rond zijn hoofd. Het is net een spectaculaire lasershow. Hij blijkt bang voor spinnen en is in een vette spinrag gelopen.
Plotseling vliegt er, luid klapperend een vogel op, geritsel in het gras, een plons, nog een en nog een. Een heleboel geluiden, van dieren die een veilig heenkomen zoeken. Voor Raina, die al die “vreemde” geluiden herkent, is het amusant te zien hoe die stoere gendarmes het bijna in hun broek doen van angst.
Verrast door de sterke lichtbundels scheert een hele vlucht vleermuizen in paniek over hun hoofden. Hevig geschrokken wil het voltallige corps nu ook weten of er ook ratten en giftige slangen in het gras zitten. Jazeker,” zegt Raina, “adders en ragondins.” “Ragondin, wat is dat voor beest?” “Een soort rat, maar dan groter, zo groot als een biggetje van zeven weken. Wees niet bang, die ragondins zijn herbivoor en eten geen mensenvlees. Gewoon rustig blijven lopen, dan gebeurt er niets, de dieren zijn bijna net zo bang voor jullie als jullie voor hen.” Een schrille gil, het tengere pistool-vrouwtje voelt iets langs haar been glippen en bijna stanta pede slaat het hele politiecorps op de vlucht.

Er word geen woord meer gezegd, de angst zit er goed in en Raina geniet daar een beetje van. Drie angstige smerissen met reuzel in de broek en zij, Raina, heeft de hele zaak onder controle, geweldig! De angsthaas die zo bang is voor spinnen, tikt de adjudant op haar schouder, "adjudant, wat is dat daar?" “Waar? “Daar, die lichtjes." Raina hoort dat en schiet bijna in de lach, maar houdt zich in en zegt nonchalant, Oh, dat is een paard, richt je lamp er maar op.” Heel schuchter richt hij zijn lamp in de richting van die enge lichtjes en roept dan in totale opluchting, “ja, gelukkig het is een paard!”

Als ze klaar zijn met de rondgang om het huisje, vindt de adjudant het welletjes en beslist resoluut om na deze inspectieronde het etablissement niet te betreden. Zij gaan met gezwinde snelheid naar de auto. Terug in de auto krijgen ze bij het sluiten van de portieren, hun stem en autoriteit weer terug. De adjudant met het kamerbrede zitvlak, neemt weer duidelijk de leiding. Zij besluit om Raina terug te brengen naar de boerderij en onmiddellijk, omdat het al laat is, door te rijden naar het bureau. Op het bureau zullen ze de zaak, proces verbaal en contact met de eigenaar, verder afhandelen. Raina wordt bedankt voor haar assistentie en hoeft zich verder nergens om te bekommeren, want daar is de Gendarme nu voor. Wij waken over u. “Aurevoir.”