zaterdag 14 juli 2012

Tour de Cholesterol over het Franse platteland


De telefoon rinkelt, Allô.
Aan de andere kant, met Brabants accent, “zijde gij Gijs Dukdalf?”
Ja, wat kan ik voor je doen?
Nou, ons wille bij oe kome fietse, maar is d’un bietje ploat bij gullie?
Gijs, altijd in voor een (on)geintje, denkt, leuk dat accent, maar dat ken ik ook en hij antwoord in het Westfries. Nôh, joh, ongeveer krek zo plat asse wai met mekaar prate en das best te befietse. Nee, efkes zonder kwats, ‘tis nie allien voar ons eige maar ok voar de vrouwkes en ons benne almoal zestig plusssers.
Ik, begraip ut, nôh gien zorrege, ken je De Peel?
Joa.
Nôh, as jai daar kenne fietse, den kenne je hier ok fietse.
Hoeis d’accomodoasie?
De akkemedasie is anderhallefe ster, zalle we maar zegge.
Da meende nie.
Nee, maar zeg eerstes wat je wil, hoeveel persone, manne, vrouwe, kindere, hoeveel fietse, hoe lang jullie wille blaife, de hele reutemeteut.
De andere kant heeft de boodschap begrepen en het wordt Gijs snel duidelijk, waar het allemaal om gaat. Ze reserveren en spreken, datum en tijd van aankomst af. Over twee weken komen acht Brabanders, vier bevriende echtparen, het enige en echte platte land van Frankrijk opvrolijken.

Veertien dagen later rijden vier auto’s met fietsdragers bij Gijs het erf op. Hartelijke kennismaking, want, eerlijk is eerlijk, hartelijk zijn die Brabanders. Ze hebben zelfs Hollandse kaas en koffie voor Gijs meegenomen.
Wat kraig je van me?
Niks, gratis, wille gij ok hagelslag?
Nee, joh’s, is goed zo, fantasties en heel erreg bedankt.
Of de gasten koffie lusten en een plakje cake. Dat valt in goede aarde. De koffie en cake worden aan de lange tafel buiten opgediend. Gezellig gekwek in sappig Brabants, af en toe onderbroken door het Westfries. Een vrolijke mengelmoes van dialecten.

Een van de gasten, de man van het telefoongesprek, Toon heet ie, wil Gijs z’n nieuwe fietsen laten zien. Hoe vinde gij da?
Nôh, das noges Hollandse kwalitait, zweer, stoer en stark, das heel wat aars as die Franse cirrecusfietsies.
Toon is zichtbaar tevreden met die kwalificatie en beschouwd de opmerking van Gijs als een compliment. Electrisch, zegt hij dan.
Wat?
Die fietse, de benne elektrisch.
Oh, das mooi en lekker makkelluk, reageert Gijs. 
Dan, een tikkeltje samenzweerderig, vraagt Toon, hedde gij ok een lang snoerke om de fietse oan te sluite?  
Toon, niet om het ien of aar, maar hoe ver wille jai fietse, want ik heb maar een snoer van vaiftug meter. Toon buldert, geeft Gijs een hengst op zijn schouder een roept, das unne goeie, dies keigaaf!
Gijs weet, dat hij er weer een vriend bij heeft.

Als ’s avonds alle gasten aanschuiven, aan de “table des amis,” blijkt dat Gijs gelijk heeft. Toon vraagt of hij “langs” hem mag zitten. Tuurluk mag je langs me zitte, laat je hurk maar zakke.
Het komt ongetwijfeld door de buitenlucht, of misschien door de wijn, maar er heerst binnen de kortste keren, een amicale en opgewonden stemming. Een vrolijk geleuter over, jeugdavonturen, vrolijke en trieste gebeurtenissen. Zo van, Hé, kenne of wede gij da die of die, nou die is ok al dood en die loapt, net as ons, ok aan het ziekenhuis. Zo te horen zitten hier de laatste der Mohikanen aan tafel.
Als niemand meer wil opskeppe met de lepel, dan stel ik veur, roept Gijs, datte wai effe gaan afreume, dan kenne jullie verder met opskeppe over van alles en nog wat.

De tafel is nog niet afgeruimd, of de gasten zijn alweer druk. Nu met het becommentarieerd uitwisselen van fotootjes van kinderen en kleinkinderen. Gijs roept boven het lawaai uit, “zain der nog leu die koffie en een digestiefie bliefe?” Er valt een plotselinge stilte. Aarzelend zegt de moedigste van de meute, “da ge bedankt zij, da witte wal, téte was keilekker, maar hedde gij voar mij een glaaske water.” Ja, voar mij ok, klinkt het gelijk van alle kanten. Gijs verbaasd, “allemaal water?” “Gerre,” roepen ze in koor.
Als iedereen  voorzien is van een glas “eau de campagne,” komen de pillendoosjes tevoorschijn en een voor een leggen ze een aantal smarties op tafel. Gijs die deze scene lichtelijk geamuseerd gade slaat, zet zich genoegzaam achter een dampende kop koffie in gezelschap van een glaasje Sheridan.
Hedde gij geen tablettekes Gijs?
Nee.
Hedde gij heulmaal geen snoepkes?
Nee.
Maar Gijs gij hedde toch ok wel cholestrol? 
Nou, af en toe, maar alleen op het toilet.
Iedereen verbaasd, hoe ken da nou, allien op het toilet!
Nôh,” zegt Gijs, “as ik daar zo zit te mediteren en ik zie dat er baina geen papier meer is, dan denk ik “Goh, leste rol.”

dinsdag 3 juli 2012

Na een onvoorzien “onstuimig” weekend, blij met ontslag!


Job, een Franse allochtoon made in Holland, is een levenslustige en joviale zeventiger. Hij balanceert met een been in de Hollandse polder en met de andere in de Franse marais. Dat is zoiets als staan in twee bootjes met in ieder bootje een been. Dochter in Frankrijk en een dochter en schoonzoon met kleinkind in Nederland. Dus vaker naar Nederland, dat is altijd een heel geregel. Hoe laten we huis, have en klein vee achter. Dan het reizen, iedere trip is toch 2200 kilometer en dat gaat niet in je kouwe kleren zitten. Daarom doet Job er alles aan om in conditie te blijven. Is actief bij een sportclub. Doet twee keer per week Nordic walking en Gym tonic. Job zelf heeft het altijd over “wandelen met stokken” en “gin tonic.” In Nederland had je ook zoiets, dat noemden ze, “BOM-men” afgeleid van Bewegen Op Muziek. Voor Job is het meer “BOMVOL-en,” oftewel Bewegen Op Muziek Voor Ouwe Lullen.

Goed, Job dus, berengezond en in de kracht van zijn sportieve nadagen maakt weer eens een tripje naar Amsterdam. Dit keer om met Sarah, zijn vrouw, in de rol van oma en opa, de eerste verjaardag van hun kleinzoon op te luisteren. Leuk, gezellig, paar dagen optrekken met de kleine. Met de tram, wandelen in het Vondelpark, kijken naar de eendjes. “Skypen” met de kleine man is wel leuk, maar toch een beetje surrogaat. Dat is niet te vergelijken met een “acte de presence.” Maar een verjaardag is ook een soort familie reünie. Zo van, “lang niet gezien” en “kom eens langs voor jullie weer naar Frankrijk gaan.” Dus maken oma en opa een paar afspraken met familieleden uit Zuidholland en Brabant. Daarom kiezen Job en Sarah, voor de laatste twee dagen, Rotterdam als uitvalbasis. Zij kunnen in het appartement van broer en schoonzus in de buurt van Rotterdam. Da’s handig, alles op loopafstand, winkels en metro. Onder het complex, een grote gratis parkeergarage. Bovendien ligt de locatie gunstig, bij vertrek zit je, zonder files, zo in Breda.

Aankomst Rotterdam, vrijdag namiddag, guur, stormachtig en zeer zeer koud. De twee gaan nog even naar de winkels langs het plein. Net zoals zoveel andere Franse Nederlanders, hebben ze boodschappenlijstjes mee gekregen voor Hollandse producten. Het winkelplein is verschrikkelijk tochtig en Job raakt een beetje door de kou bevangen. Snel de boodschappenlijstjes afwerken, boodschappen in de auto en hup in de lift naar het appartement. Als Job weer wat op temperatuur is en zich stukken beter voelt, zegt hij, “schat we kunnen zo meteen wel bij de Italiaan eten. Die is lekker dichtbij, alleen het plein oversteken en we zitten aan tafel.” Zo gezegd, zo gedaan. Zalige pasta, glaasje rode Port en een overheerlijke tiramisu na. Voldaan terug naar het appartement, lekker lui in de relax fauteuil voor de TV en vroeg naar bed. Niets bijzonders dus en geen enkele reden om je zorgen te maken over de gezondheid. Zaterdag ochtend na het ontbijt nog een lekkere kop koffie met een punt van het een of ander. Daarna wandelend naar de metro op weg naar het Alexandrium. Daar scheppen de Rotterdammers zo over op, dus dat wilden Job en Sarah ook wel eens zien.

Bij de halte Alexander aangekomen is Job, ziek en kotsmisselijk. Hij rilt van de kou en moet nodig naar het toilet. Hevig transpirerend zit hij ruim tien minuten op de doos. Lijkbleek en slapjes komt hij het toilet uit. “We gaan terug, want dit kan niet zo,” zegt Sarah. Ze stappen op de eerste de beste metro richting huis.
Thuis gaat Job, die nog steeds bibbert van de kou naar bed. Als hij wakker wordt, moet hij met spoed naar de WC. Gaat eerst met geweld superdun af en krijgt daarna een heftige braakaanval. Vanaf dat moment, schijnt een uur of twee in de middag te zijn, is hij een stukje kwijt.
Hij weet dat hij naar het toilet is geweest en wat hij daar heeft gedaan, maar niet of hij zijn billen en handen heeft gewassen. Ook niet hoe hij van het toilet is opgestaan en al helemaal niet hoe hij met een bebloede kop, horizontaal op de vloer voor de badkamer terecht is gekomen.

Sarah hoort een harde klap, schrikt en gaat op onderzoek. In de gang ziet zij haar Job op de grond liggen met bloed over zijn gezicht en over de vloer. Gaat in paniek een telefoonboek zoeken om een huisarts te vinden. Geen telefoonboek, ongerust belt zij aan bij de buren. Terug in het appartement, ziet ze dat Job weer bij kennis is en vraagt hem bezorgd, wat er is gebeurd. Job, kennelijk nog in de waan dat hij in bed ligt, vraagt waar de deken is gebleven. Als hij van Sarah begrijpt dat hij op de grond ligt, probeert hij op te staan. “ Mevrouw,” zegt nu de buurman die door haar was gewaarschuwd, “de ambulance is al onderweg.” “Nee,” zegt hij tegen Job, als hij ziet dat die overeind probeert te komen, “blijft u nog maar even zo liggen, het kan nu niet lang meer duren.” “Tering,” denkt Job en vraagt, “hoe lang heb ik dan nog?” “Nee, nee, zo bedoel ik het niet, ik bedoel dat ieder moment de ambulance hier kan zijn,” antwoord de buurman geschrokken. “Grapje,” zegt Job, flauw glimlachend, maar buurman is niet zo’n geweldige lachebek.

Daar zijn de hulpverleners, superaardige mensen die altijd klaar staan voor een ander, maar er toch een bizarre manier van communiceren op na houden. De eerste vraag die ze Job stelde was, “meneer weet u wie we zijn?” “Ik niet,” antwoordt Job terecht. “Wij zijn van de ambulance. ” “Ja, dat zie ik, maar ik ken u niet.” Dan tot de omstanders, “nou meneer is nog goed bij de tijd.” Zo alterneert het gesprek tussen “man op de vloer” en de toeschouwers. Weer tot Job, “meneer weet u nog wat er precies gebeurd is?” “Ik niet” en hij wijst op zijn vrouw en buurman, “zij waren net bezig, het mij net te vertellen.” Dat gaat zo een tijdje door en dan denken de broeders, dat er mogelijk sprake is van een hersenschudding. Zij vertellen vrouwlief dat ze Job mee gaan nemen naar het ziekenhuis. Job begint te sputteren, dat het helemaal niet nodig is. Maar patiënten hebben in dit soort situaties weinig in de melk te brokkelen. Terwijl een broeder, Job op de brancard begint vast te sjorren, belt de ander met de centrale om te vragen in welk ziekenhuis nog plaats is. Dat wordt het IJsselland ziekenhuis, waarop de ander, achteraf bleek dat de chauffeur, vraagt waar dat precies is. Job bemoeit zich er weer mee en vraagt quasi verwonderd, “maar jullie hebben toch zeker wel een Tom Tom?” “Blijft u nu maar rustig liggen, alles komt goed.”

In de ambulance en onder het rijden vraagt de chauffeur hoe hij het slimst bij de eerste hulp van het IJsselland kan komen. Dat gesprek interesseert Job niet zoveel, totdat hij opvangt dat het IJsselland samen met het Bavo ziekenhuis op een complex staan. En dat dat Bavo ziekenhuis een psychiatrische kliniek is. “Jullie blijven toch wel goed bij de les hè,” Vraagt hij aan die ambulance jongens.”Hoezo?” “Nou dat jullie straks niet de verkeerde poort in rijden. Ik ben niet gek en ook niet op mijn achterhoofd gevallen.” “Nee, dat is waar, u doet het frontaal,” kaatst de slimmerd die naast de brancard zit en lachen die jongens hè. Als ze Job hebben overgedragen aan de eerste hulp artsen, zeggen ze, “meneer u was een gezellige patiënt, die moeten we vaker hebben, dan valt er voor ons ook nog eens wat te lachen.” Waarop Job droog zegt, “mijn visite kaartje zit in mijn jaszak.” Zichtbaar goed geluimd verlaten zij de Eerste Hulppost.

In het ziekenhuis begint het hele circus. Internist, cardioloog, neuroloog, verschillende interviews, onderzoeken en het maken van een scan. Het is al middernacht als Job en Sarah horen, dat het beter is om een nacht over te blijven. Hoewel er niets is gevonden dat zou kunnen duiden op een hart- en/of herseninfarct. Goed bericht dus, maar er is nog twijfel vanwege geheugenverlies, de hoge koorts en de te lage bloeddruk. ’s Nachts wordt Job goed in gaten gehouden, met een monitor voor hartslag en bloeddruk. Regelmatig komt een verpleegster de temperatuur controleren. ’s Morgens blijkt dat de bloeddruk weer normaal is en sinds twee uur ’s nachts constant is gebleven. Ook de koorts is gedaald tot 385 maar Job mag nog niet naar huis. De internist wil nog minimaal 24 uur observeren en wat vervolgonderzoek doen, zoals een paar kweekjes van, sputum, urine en feces. Job bedankt de internist, staat op en wil gaan douchen. Dat mag niet van dokter, hij roept een verpleegster om te assisteren.

In de badkamer vraagt zij of Job het vervelend vindt als zij helpt met wassen. Nou Job zit daar totaal niet mee en zegt, “ben je gek meid, wat moet, dat moet, ’t is niet anders en denkt, “bof, lekker luxe en nog comfortabel ook.” Gewillig laat hij zich slachtofferen als “badeend.” Hij mag zich daarna wel, zittend, aankleden, maar niet alleen lopen. Nou ook geen probleem natuurlijk, “armpje door” met de zuster. “Kunnen we vanmiddag niet even naar het Alexandrium,” grapt Job. “Dat gaan we maar niet doen,” zegt ze, “u moet op zaal blijven en als u moe wordt moet u even bellen dan helpen wij u weer in bed.” Dat is helemaal niks voor Job en na de lunch zit hij zich aardig te vervelen. Niets te doen, geen leesvoer, geen laptop, geen puzzels en hij mag zich niet verplaatsen. “Bof, dan ga ik maar een tukje doen” denkt hij en net op het moment dat hij een zuster wil bellen, komt Sarah binnen. In haar kielzog een bezorgde dochter met schoonzoon en kleinkind. Dat brengt Baan gelijk weer in een betere stemming. Met de kleinzoon op schoot krijgt hij behalve zijn telefoon ook wat tijdschriften. Bij het afscheid van zijn familie, roept hij hen vrolijk lachend na, “dit bezoek deed mij erg veel goed, nu red ik het wel weer een dag!”

Maandagochtend is Job weer helemaal de ouwe, koortsvrij en bloeddruk goed. Het wachten is op groen licht van de internist. Deze wil graag dat Job voor een vervolgonderzoek op de poli verschijnt. Dat gaat dus niet lukken, want Job vertrekt weer naar Frankrijk. Na overleg met de andere artsen geeft de internist een brief mee, in het Engels, voor de huisarts in Frankrijk. De uitslag van de verschillende kweken zal het ziekenhuis telefonisch doorgeven. Nou, dan is het voor Job tijd om weer achter zijn Sarah aan te gaan. Wel moet hij aan de artsen nog even kwijt, dat hij in deze tijd van economische malaise waarschijnlijk de enige is, die blij is met zijn ontslag.