De telefoon rinkelt, Allô.
Aan de andere kant, met Brabants accent, “zijde
gij Gijs Dukdalf?”
Ja, wat kan ik voor je doen?
Nou, ons wille bij oe kome fietse, maar is d’un
bietje ploat bij gullie?
Gijs, altijd in voor een (on)geintje, denkt,
leuk dat accent, maar dat ken ik ook en hij antwoord in het Westfries. Nôh, joh,
ongeveer krek zo plat asse wai met mekaar prate en das best te befietse. Nee, efkes
zonder kwats, ‘tis nie allien voar ons eige maar ok voar de vrouwkes en ons benne
almoal zestig plusssers.
Ik, begraip ut, nôh gien zorrege, ken je De
Peel?
Joa.
Nôh, as jai daar kenne fietse, den kenne je
hier ok fietse.
Hoeis d’accomodoasie?
De akkemedasie is anderhallefe ster, zalle we
maar zegge.
Da meende nie.
Nee, maar zeg eerstes wat je wil, hoeveel
persone, manne, vrouwe, kindere, hoeveel fietse, hoe lang jullie wille blaife,
de hele reutemeteut.
De andere kant heeft de boodschap begrepen en het
wordt Gijs snel duidelijk, waar het allemaal om gaat. Ze reserveren en spreken,
datum en tijd van aankomst af. Over twee weken komen acht Brabanders, vier
bevriende echtparen, het enige en echte platte land van Frankrijk opvrolijken.
Veertien dagen later rijden vier auto’s met
fietsdragers bij Gijs het erf op. Hartelijke kennismaking, want, eerlijk is
eerlijk, hartelijk zijn die Brabanders. Ze hebben zelfs Hollandse kaas en
koffie voor Gijs meegenomen.
Wat kraig je van me?
Niks, gratis, wille gij ok hagelslag?
Nee, joh’s, is goed zo, fantasties en heel erreg
bedankt.
Of de gasten koffie lusten en een plakje cake.
Dat valt in goede aarde. De koffie en cake worden aan de lange tafel buiten
opgediend. Gezellig gekwek in sappig Brabants, af en toe onderbroken door het
Westfries. Een vrolijke mengelmoes van dialecten.
Een van de gasten, de man van het
telefoongesprek, Toon heet ie, wil Gijs z’n nieuwe fietsen laten zien. Hoe
vinde gij da?
Nôh, das noges Hollandse kwalitait, zweer,
stoer en stark, das heel wat aars as die Franse cirrecusfietsies.
Toon is zichtbaar tevreden met die
kwalificatie en beschouwd de opmerking van Gijs als een compliment. Electrisch,
zegt hij dan.
Wat?
Die fietse, de benne elektrisch.
Dan, een tikkeltje samenzweerderig, vraagt
Toon, hedde gij ok een lang snoerke om de fietse oan te sluite?
Toon, niet om het ien of aar, maar hoe ver
wille jai fietse, want ik heb maar een snoer van vaiftug meter. Toon buldert, geeft
Gijs een hengst op zijn schouder een roept, das unne goeie, dies keigaaf!
Gijs weet, dat hij er weer een vriend bij
heeft.
Als ’s avonds alle gasten aanschuiven, aan de
“table des amis,” blijkt dat Gijs gelijk heeft. Toon vraagt of hij “langs” hem
mag zitten. Tuurluk mag je langs me zitte, laat je hurk maar zakke.
Het komt ongetwijfeld door de buitenlucht, of
misschien door de wijn, maar er heerst binnen de kortste keren, een amicale en opgewonden
stemming. Een vrolijk geleuter over, jeugdavonturen, vrolijke en trieste
gebeurtenissen. Zo van, Hé, kenne of wede gij da die of die, nou die is ok al
dood en die loapt, net as ons, ok aan het ziekenhuis. Zo te horen zitten hier
de laatste der Mohikanen aan tafel.
Als niemand meer wil opskeppe met de lepel,
dan stel ik veur, roept Gijs, datte wai effe gaan afreume, dan kenne jullie
verder met opskeppe over van alles en nog wat.
De tafel is nog niet afgeruimd, of de gasten
zijn alweer druk. Nu met het becommentarieerd uitwisselen van fotootjes van
kinderen en kleinkinderen. Gijs roept boven het lawaai uit, “zain der nog leu
die koffie en een digestiefie bliefe?” Er valt een plotselinge stilte.
Aarzelend zegt de moedigste van de meute, “da ge bedankt zij, da witte wal, téte
was keilekker, maar hedde gij voar mij een glaaske water.” Ja, voar mij ok,
klinkt het gelijk van alle kanten. Gijs verbaasd, “allemaal water?” “Gerre,”
roepen ze in koor.
Als iedereen voorzien is van een glas “eau de campagne,” komen
de pillendoosjes tevoorschijn en een voor een leggen ze een aantal smarties op
tafel. Gijs die deze scene lichtelijk geamuseerd gade slaat, zet zich genoegzaam
achter een dampende kop koffie in gezelschap van een glaasje Sheridan.
Hedde gij geen tablettekes Gijs?
Nee.
Hedde gij heulmaal geen snoepkes?
Nee.
Maar Gijs
gij hedde toch ok wel cholestrol?
Iedereen verbaasd, hoe ken da nou, allien op
het toilet!
Nôh,” zegt Gijs, “as ik daar zo zit te
mediteren en ik zie dat er baina geen papier meer is, dan denk ik “Goh, leste
rol.”