Job, een Franse allochtoon made in Holland, is
een levenslustige en joviale zeventiger. Hij balanceert met een been in de
Hollandse polder en met de andere in de Franse marais. Dat is zoiets als staan
in twee bootjes met in ieder bootje een been. Dochter in Frankrijk en een dochter
en schoonzoon met kleinkind in Nederland. Dus vaker naar Nederland, dat is
altijd een heel geregel. Hoe laten we huis, have en klein vee achter. Dan het
reizen, iedere trip is toch 2200 kilometer en dat gaat niet in je kouwe kleren
zitten. Daarom doet Job er alles aan om in conditie te blijven. Is actief bij
een sportclub. Doet twee keer per week Nordic walking en Gym tonic. Job zelf
heeft het altijd over “wandelen met stokken” en “gin tonic.” In Nederland had
je ook zoiets, dat noemden ze, “BOM-men” afgeleid van Bewegen Op Muziek. Voor Job
is het meer “BOMVOL-en,” oftewel Bewegen Op Muziek Voor Ouwe Lullen.
Goed, Job dus, berengezond en in de kracht van
zijn sportieve nadagen maakt weer eens een tripje naar Amsterdam. Dit keer om met
Sarah, zijn vrouw, in de rol van oma en opa, de eerste verjaardag van hun
kleinzoon op te luisteren. Leuk, gezellig, paar dagen optrekken met de kleine. Met
de tram, wandelen in het Vondelpark, kijken naar de eendjes. “Skypen” met de kleine
man is wel leuk, maar toch een beetje surrogaat. Dat is niet te vergelijken met
een “acte de presence.” Maar een verjaardag is ook een soort familie reünie. Zo
van, “lang niet gezien” en “kom eens langs voor jullie weer naar Frankrijk gaan.”
Dus maken oma en opa een paar afspraken met familieleden uit Zuidholland en
Brabant. Daarom kiezen Job en Sarah, voor de laatste twee dagen, Rotterdam als
uitvalbasis. Zij kunnen in het appartement van broer en schoonzus in de buurt
van Rotterdam. Da’s handig, alles op loopafstand, winkels en metro. Onder het
complex, een grote gratis parkeergarage. Bovendien ligt de locatie gunstig, bij
vertrek zit je, zonder files, zo in Breda.
Aankomst Rotterdam, vrijdag namiddag, guur, stormachtig
en zeer zeer koud. De twee gaan nog even naar de winkels langs het plein. Net
zoals zoveel andere Franse Nederlanders, hebben ze boodschappenlijstjes mee
gekregen voor Hollandse producten. Het winkelplein is verschrikkelijk tochtig
en Job raakt een beetje door de kou bevangen. Snel de boodschappenlijstjes
afwerken, boodschappen in de auto en hup in de lift naar het appartement. Als Job
weer wat op temperatuur is en zich stukken beter voelt, zegt hij, “schat we
kunnen zo meteen wel bij de Italiaan eten. Die is lekker dichtbij, alleen het
plein oversteken en we zitten aan tafel.” Zo gezegd, zo gedaan. Zalige pasta,
glaasje rode Port en een overheerlijke tiramisu na. Voldaan terug naar het
appartement, lekker lui in de relax fauteuil voor de TV en vroeg naar bed.
Niets bijzonders dus en geen enkele reden om je zorgen te maken over de
gezondheid. Zaterdag ochtend na het ontbijt nog een lekkere kop koffie met een
punt van het een of ander. Daarna wandelend naar de metro op weg naar het
Alexandrium. Daar scheppen de Rotterdammers zo over op, dus dat wilden Job en
Sarah ook wel eens zien.
Bij de halte Alexander aangekomen is Job, ziek
en kotsmisselijk. Hij rilt van de kou en moet nodig naar het toilet. Hevig
transpirerend zit hij ruim tien minuten op de doos. Lijkbleek en slapjes komt
hij het toilet uit. “We gaan terug, want dit kan niet zo,” zegt Sarah. Ze
stappen op de eerste de beste metro richting huis.
Thuis gaat Job, die nog steeds bibbert van de
kou naar bed. Als hij wakker wordt, moet hij met spoed naar de WC. Gaat eerst
met geweld superdun af en krijgt daarna een heftige braakaanval. Vanaf dat
moment, schijnt een uur of twee in de middag te zijn, is hij een stukje kwijt.
Hij weet dat hij naar het toilet is geweest en
wat hij daar heeft gedaan, maar niet of hij zijn billen en handen heeft
gewassen. Ook niet hoe hij van het toilet is opgestaan en al helemaal niet hoe hij
met een bebloede kop, horizontaal op de vloer voor de badkamer terecht is
gekomen.
Sarah hoort een harde klap, schrikt en gaat op
onderzoek. In de gang ziet zij haar Job op de grond liggen met bloed over zijn
gezicht en over de vloer. Gaat in paniek een telefoonboek zoeken om een
huisarts te vinden. Geen telefoonboek, ongerust belt zij aan bij de buren. Terug
in het appartement, ziet ze dat Job weer bij kennis is en vraagt hem bezorgd, wat
er is gebeurd. Job, kennelijk nog in de waan dat hij in bed ligt, vraagt waar de
deken is gebleven. Als hij van Sarah begrijpt dat hij op de grond ligt,
probeert hij op te staan. “ Mevrouw,” zegt nu de buurman die door haar was
gewaarschuwd, “de ambulance is al onderweg.” “Nee,” zegt hij tegen Job, als hij
ziet dat die overeind probeert te komen, “blijft u nog maar even zo liggen, het
kan nu niet lang meer duren.” “Tering,” denkt Job en vraagt, “hoe lang heb ik
dan nog?” “Nee, nee, zo bedoel ik het niet, ik bedoel dat ieder moment de
ambulance hier kan zijn,” antwoord de buurman geschrokken. “Grapje,” zegt Job,
flauw glimlachend, maar buurman is niet zo’n geweldige lachebek.
Daar zijn de hulpverleners, superaardige
mensen die altijd klaar staan voor een ander, maar er toch een bizarre manier
van communiceren op na houden. De eerste vraag die ze Job stelde was, “meneer
weet u wie we zijn?” “Ik niet,” antwoordt Job terecht. “Wij zijn van de ambulance.
” “Ja, dat zie ik, maar ik ken u niet.” Dan tot de omstanders, “nou meneer is
nog goed bij de tijd.” Zo alterneert het gesprek tussen “man op de vloer” en de
toeschouwers. Weer tot Job, “meneer weet u nog wat er precies gebeurd is?” “Ik
niet” en hij wijst op zijn vrouw en buurman, “zij waren net bezig, het mij net
te vertellen.” Dat gaat zo een tijdje door en dan denken de broeders, dat er
mogelijk sprake is van een hersenschudding. Zij vertellen vrouwlief dat ze Job
mee gaan nemen naar het ziekenhuis. Job begint te sputteren, dat het helemaal
niet nodig is. Maar patiënten hebben in dit soort situaties weinig in de melk
te brokkelen. Terwijl een broeder, Job op de brancard begint vast te sjorren,
belt de ander met de centrale om te vragen in welk ziekenhuis nog plaats is.
Dat wordt het IJsselland ziekenhuis, waarop de ander, achteraf bleek dat de
chauffeur, vraagt waar dat precies is. Job bemoeit zich er weer mee en vraagt
quasi verwonderd, “maar jullie hebben toch zeker wel een Tom Tom?” “Blijft u nu
maar rustig liggen, alles komt goed.”
In de ambulance en onder het rijden vraagt de
chauffeur hoe hij het slimst bij de eerste hulp van het IJsselland kan komen.
Dat gesprek interesseert Job niet zoveel, totdat hij opvangt dat het IJsselland
samen met het Bavo ziekenhuis op een complex staan. En dat dat Bavo ziekenhuis
een psychiatrische kliniek is. “Jullie blijven toch wel goed bij de les hè,”
Vraagt hij aan die ambulance jongens.”Hoezo?” “Nou dat jullie straks niet de
verkeerde poort in rijden. Ik ben niet gek en ook niet op mijn achterhoofd
gevallen.” “Nee, dat is waar, u doet het frontaal,” kaatst de slimmerd die
naast de brancard zit en lachen die jongens hè. Als ze Job hebben overgedragen
aan de eerste hulp artsen, zeggen ze, “meneer u was een gezellige patiënt, die
moeten we vaker hebben, dan valt er voor ons ook nog eens wat te lachen.”
Waarop Job droog zegt, “mijn visite kaartje zit in mijn jaszak.” Zichtbaar goed
geluimd verlaten zij de Eerste Hulppost.
In het ziekenhuis begint het hele circus. Internist,
cardioloog, neuroloog, verschillende interviews, onderzoeken en het maken van
een scan. Het is al middernacht als Job en Sarah horen, dat het beter is om een
nacht over te blijven. Hoewel er niets is gevonden dat zou kunnen duiden op een
hart- en/of herseninfarct. Goed bericht dus, maar er is nog twijfel vanwege geheugenverlies,
de hoge koorts en de te lage bloeddruk. ’s Nachts wordt Job goed in gaten
gehouden, met een monitor voor hartslag en bloeddruk. Regelmatig komt een
verpleegster de temperatuur controleren. ’s Morgens blijkt dat de bloeddruk
weer normaal is en sinds twee uur ’s nachts constant is gebleven. Ook de koorts
is gedaald tot 385 maar Job mag nog niet naar huis. De internist wil
nog minimaal 24 uur observeren en wat vervolgonderzoek doen, zoals een paar
kweekjes van, sputum, urine en feces. Job bedankt de internist, staat op en wil
gaan douchen. Dat mag niet van dokter, hij roept een verpleegster om te
assisteren.
In de badkamer vraagt zij of Job het vervelend
vindt als zij helpt met wassen. Nou Job zit daar totaal niet mee en zegt, “ben
je gek meid, wat moet, dat moet, ’t is niet anders en denkt, “bof, lekker luxe
en nog comfortabel ook.” Gewillig laat hij zich slachtofferen als “badeend.”
Hij mag zich daarna wel, zittend, aankleden, maar niet alleen lopen. Nou ook
geen probleem natuurlijk, “armpje door” met de zuster. “Kunnen we vanmiddag
niet even naar het Alexandrium,” grapt Job. “Dat gaan we maar niet doen,” zegt
ze, “u moet op zaal blijven en als u moe wordt moet u even bellen dan helpen
wij u weer in bed.” Dat is helemaal niks voor Job en na de lunch zit hij zich
aardig te vervelen. Niets te doen, geen leesvoer, geen laptop, geen puzzels en
hij mag zich niet verplaatsen. “Bof, dan ga ik maar een tukje doen” denkt hij
en net op het moment dat hij een zuster wil bellen, komt Sarah binnen. In haar
kielzog een bezorgde dochter met schoonzoon en kleinkind. Dat brengt Baan
gelijk weer in een betere stemming. Met de kleinzoon op schoot krijgt hij
behalve zijn telefoon ook wat tijdschriften. Bij het afscheid van zijn familie,
roept hij hen vrolijk lachend na, “dit bezoek deed mij erg veel goed, nu red
ik het wel weer een dag!”
Maandagochtend is Job weer helemaal de ouwe,
koortsvrij en bloeddruk goed. Het wachten is op groen licht van de internist.
Deze wil graag dat Job voor een vervolgonderzoek op de poli verschijnt. Dat
gaat dus niet lukken, want Job vertrekt weer naar Frankrijk. Na overleg met de
andere artsen geeft de internist een brief mee, in het Engels, voor de huisarts
in Frankrijk. De uitslag van de verschillende kweken zal het ziekenhuis telefonisch
doorgeven. Nou, dan is het voor Job tijd om weer achter zijn Sarah aan te
gaan. Wel moet hij aan de artsen nog even kwijt, dat hij in deze tijd van
economische malaise waarschijnlijk de enige is, die blij is met zijn ontslag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten