vrijdag 24 december 2010

Op de valreep

Op de valreep, ja, op het laatste moment wensen wij, de figuranten Aad, Brise, Cees, Connie, Dirk, Gaston, Gijs, Gilles, Gui (de kleine en de grote), Hans, Jelle, (lange) Johan (Johannes), Joost, Joyce, “Le Petit Cyrano”, Marcel (grand, Luc, Mariëtte, Maurice, Maryvonne,  “Rambo”, Secon, Tom, Truus (tante)en Voleur, alle lezers van “Lief en leed in Frankrijk”;

Fijne kerstagen en een keigoed 2011!

Jullie horen nog van ons, tot dan.

zondag 19 december 2010

Met de Kerst moet er wild op tafel.

Het is vlak voor de Kerst en in plaats van “Stille nacht, heilige nacht,” is in grote delen van Frankrijk, de hel weer losgebarsten. Talloze “Fransmannen” en tegenwoordig ook een groeiend aantal “Fransvrouwen,” hebben zich weer uitgedost als guerrillastrijders en trekken massaal naar het front. Om de doodsimpele reden, dat er met de Kerst wild op tafel moet komen. Zonder wild, wijn en ganzenlever, geen “Vrede op Aarde in Frankrijk.

Mariëtte en Johan zijn aan het werk in de tuin. Het is guur en ijzig koud. “Kijk, Johan, het water in de karpervijver is zelfs bevroren.” Johan loopt naar haar toe en maakt met zijn voet een gat in het nog dunne ijs. “Zo,” zegt hij, “hebben de karpers weer lucht.” Mariëtte en Johan kletsen nog wat en net op het moment, dat Johan opmerkt dat het toch opvallend stil is, vallen de eerste knallen. “Ja, Johan, dat had je dus beter niet kunnen zeggen, want het is de hele week al kermis.” De schoten klonken niet zo heel dichtbij, maar voor alle zekerheid, roepen ze toch de honden en brengen die naar binnen.
Johan gaat weer naar buiten, hij wilt net naar de schuur lopen en ziet in een flits twee carnavalesk uitgedoste figuren. “Mariëtte, Mariëtte!” “Moet je komen kijken, wie zijn dat?” “Asterix en Obelisk, zie je dat dan niet,” zegt zij. “Verrek, je hebt gelijk, ze lijken sprekend, maar wat zien die gasten er belachelijk uit. Groene en bruine camouflagepakken en daaroverheen een reflecterend kanariegeel hesje.” Op dat moment komt Maurice even buurten en loopt het erf op. Maurice, de buurman van Mariëtte en Johan komt altijd langs, als er weer een nieuwtje te vertellen valt. Hij komt dan altijd tegen koffietijd, omdat hij dat zo gezellig vindt, zegt hij. Vooral omdat Mariëtte, hem dan een koffielikeurtje bij de koffie presenteert.

“Die twee mannen,” zegt Maurice. “Asterix en Obelisk,” vult Mariëtte aan. “Precies,” vervolgt Maurice, “zo worden ze hier in de buurt ook genoemd.” “Asterix,” of eigenlijk Gui, is de slimste van de twee, maar een schurk. Hij heeft maling aan alles, jaagt en slacht illegaal. Zet zijn eigen fazanten en kwartels uit om er vervolgens op te jagen. Die andere, “Obelisk,” die heet Gilles, vernoemd naar Blauwbaard en die is niet alleen lui, maar is ook nog stom! Hij is zelfs zo dom, dat hij de afdrukken van Nordic Walking sticks in het bos, aanziet voor een wildspoor. Over hem gaan de wildste verhalen rond. Ik zal jullie vertellen wat ik over hem gehoord heb. Enkele affaires hebben zelfs de regionale pers gehaald.”

“Hij is door de jachtvereniging geroyeerd, omdat hij bij een jachtpartij op wilde zwijnen, de president van de jachtvereniging een kogel over z’n hoedje heeft laten fluiten. Dat is begin dit jaar, in maart of zo, gebeurd. Bij die zelfde jachtpartij heeft hij, met z’n domme kop, een wildzwijn met biggen aangeschoten. Getergd door een schampschot is dat zwijn op de jagers afgestormd. Twee stoere jachthonden en een koelbloedige jager hebben voorkomen dat er menselijke slachtoffers zijn gevallen. De bij zijn positieven gebleven jager heeft, toen het zwijn in gevecht was met de honden, kans gezien om het zwijn een genadeschot te geven. Helaas was een van die honden zo erg gewond, dat hij ter plaatse moest worden afgemaakt. De president heeft geen aangifte gedaan van het schietincident en heeft het gelaten bij een waarschuwing. Later heeft het bestuur besloten, om Gilles, op grond van ‘herhaaldelijk onverantwoord gedrag,’ zijn lidmaatschap af te nemen.”

“En dat gaat dus nog gewoon, los van alle vakbonden, met een vuurwapen het bos in?” vraagt Johan ontzet. ”Is er dan geen controle, door bijvoorbeeld de gendarmerie of zo?” “Neen, want Gilles heeft nog steeds een jachtvergunning en dit stuk bos is privé domein. Dat is eigendom van Secon en dat is net zo’n grote schurk als, ‘Asterix.’ De politie kan zonder aanklacht, niets doen, tenzij er echt slachtoffers vallen.” “Dus er moeten eerst mensen sneuvelen?” Johan begrijpt er niets meer van en “schuwt zich af.” “Afschuwelijk en ergerlijk,” brult hij dan ook en zegt, “ik ga even een ‘luchie’ scheppen.” Mariëtte en Maurice volgen hem. Als ze de tuin inlopen zien ze dat “Asterix en Obelisk” er nog steeds staan. Ze stonden blijkbaar te wachten op het autootje, dat nu bij hen stopt.

Twee mannen, ook gedost in oorlogskleuren afgedekt met feestelijk gekleurde hesjes, stappen uit. “Zie dat nou toch eens” zegt Mariëtte met oprechte verbazing, “Wat een innige begroeting voor zulke stoere mannen. Zij vliegen die andere mannen om de nek en kussen ze wel twee keer links en rechts, alsof het lekkere meiden zijn.” De kleinste man die zich het eerste weet los te wurmen uit de begroetingsceremonie, lijkt op een karikatuur van Sarkozy met een enorme neus, waarop Mariëtte gelijk zegt, “Le Petit Cyrano.” De andere man lijkt meer op een soort Rambo. Hij heeft een rebellenhoofddoekje om en een gigantisch survivalmes aan zijn riem hangen. Na het knuffelen is het tijd voor een toast. “Cyrano” trekt een fles uit zijn ransel een lalt met luide stem, “c’est pour se rechauffer”. Nu als ze het in Frankrijk gaan hebben over een opwarmertje, kun je gerust aannemen dat ze dan geen kop snert bedoelen. De fles gaat van hand tot hand, alsof de guerilleros deelnemen aan het avondmaal. Na een stuk of drie opwarmertjes, hebben ze het lef om het “donkere bos” in te gaan.

Het blijft, los van wat schoten ver bij het bos vandaan, ongeveer een kwartier stil in het bos. Dan knallen er snel achter elkaar een serie schoten. Honderden vogels vliegen verschrikt op. Een reetje komt in paniek het bos uit rennen, aarzelt even, kijkt met grote schrikogen rond en stuift dan het bos weer in. Er klinken, heel dichtbij, weer een zestal “kanon”schoten. Maurice en Johan kijken elkaar aan en zeggen in bijna in volmaakte stereo, “je zus het lijkt wel een heel leger!” “Nee, in godsnaam, niet dat reetje hè,” verzucht Mariëtte. Daarna is het weer minutenlang stil in het bos. Wat zou er gebeurd zijn? Ze horen de jagers schreeuwen, maar er is niet uit op te maken wat er precies aan de hand is. Er schijnt wel iets geschoten te zijn. Maar wat dat is, blijft onduidelijk. Als de mannen na verloop van tijd, stoer verhalend het bos uit komen, komt er een grote luxe terreinwagen aanrijden.

“Dat is Secon, de eigenaar van het domein,”  zegt Maurice. De auto stopt bij het opgewonden viertal. Secon stapt uit en Mariëtte slaakt een onderdrukt kreetje en zegt zacht, “maar dat is Crocodile Dundee.” Als het gebruikelijke begroetingsceremonieel, tussen de mannen, is afgelopen, wil Secon weten wat de buit is. “Asterix, Obelisk, Rambo en Le Petit Cyrano halen trots en met veel bravour de kadavers uit hun weitassen. Twee myxomatose konijnen en drie merels. De konijnen, zijn zwaar getekend, slechte vacht, ontstoken ogen en zien er erg onappetijtelijk uit. Als je ze zou zien liggen bij de traiteur, dan zou je onmiddellijk de warenwet erop af sturen. Maurice zegt spottend en met een hoofdknik in de richting van de jagers, “misschien zijn ze toch nog een klein beetje humaan, want ze hebben die twee arme zieke konijntjes uit hun lijden verlost.”


zondag 12 december 2010

Wat moeten we toch met Sinterklaas

“Zit je nu nog steeds te zoeken naar de oorsprong van Sinterklaas? Is dat niet een beetje laat, Johannes?” “Nee, Mariëtte, ik wil het gewoon weten!” “Jétehé,” roept Mariëtte vertwijfeld, “kerel je bent zeventig jaar! Kom op, kom achter je pc vandaan. Wij gaan lekker koffie drinken en we nemen er een heerlijk stuk gevulde speculaas bij.”

“Heerlijk toch hè,” zegt ze, “gevulde speculaas, taai-taai, kerstbanket en dat soort dingen. Jammer dat ze dat hier in Frankrijk niet hebben.” Johannes hoort het maar half en antwoord, “toch laat het me niet los.” “Wat laat je niet los?” “Nou wat die kleine meid zei, over Sinterklaas. Ik hoor het die wijsneus, amper vier jaar, nog zeggen. “Opa, Ali heeft verteld, dat Sinterklaas in Turkije woont.” “Ach, Johannes, wat maakt dat nu toch uit. Of Sinterklaas nu aan de Costa Brava of in Alanya woont, dat zal de kinderen worst wezen. Het gaat de kleintjes om het feest en niet om het eigendomsrecht van een legende”.” Ja, ja,” sputtert Johannes, “maar laat me nou even uitpraten. Ik zei toen tegen haar, zeg jij maar tegen je vriendinnetje, dat onze Sinterklaas uit Spanje komt.” Zij keek mij verbaasd aan met een blik van “nou jij maakt fouten ouwe” en sprak toen de historische woorden,  “Maar opa, Ali is niet mijn vriendinnetje, dat is een man.” “Ja, Johannes, nu kun je merken dat je oud wordt, jongen. Culturen veranderen en de tijd snelt voort, en jij strompelt daar een beetje achter aan.”

Het is een ogenblik stil aan de overkant, van de tafel. Dan, als Johannes zichzelf, na de verwoestende kritiek van Mariëtte, weer heeft hervonden, recht hij zijn rug, kucht nog even en begint zijn relaas.

“Ik begrijp heel goed dat er tussen allerlei volkeren, cultuur verschillen bestaan. Natuurlijk heb ik ook begrip voor mensen die hun cultureel erfgoed willen beschermen en bewaren voor het nageslacht. Wat ik niet begrijp is, dat men in Nederland zo snel anticipeert op invloeden uit andere culturen. Het is fantastisch dat er een “multiculti” samenleving onstaat, waarbinnen je elkaar respecteert om wie je bent. Om dat te bereiken hoef je toch niet direct jouw cultuur af te stemmen op die van minderheden in de samenleving? Wat we vorige week gezien hebben in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, vind ik een tikkeltje overdreven.”

“In Amsterdam stappen we een grootwinkelbedrijf binnen, overal Witte Pieten. Absoluut geen vertoning. De juffen en de meesters bestaan niet meer. Het zijn nu Job, Ali en Treintje, die de groepen leiden bij de Kinderopvang. Oh, ja, ook zoiets, het barst van “Opvangen” in die grote steden, zelfs een opvang voor moeders. In onze tijd, was moeder gewoon thuis en was zij onze opvang. De enige andere opvang die wij kenden was het Leger des Heils. Tegenwoordig is er een opvang voor bijna alles, daklozen, moeders, paarden, crisis, huiselijk geweld, parachutspringers, skydivers, getekkelde AOWers en ontspoorde grootouders.” “Johannes, je moet niet zo doordraven en er van alles en nog wat bijhalen, dat is niet goed voor je hart,” smeekt Mariëtte bijna.

Johannes zucht wat en denkt hardop verder. “Het is toch gek, Sinterklaas is een oeroud Hollands volksfeest met leuke ouwe Sinterklaasliedjes. Liedjes die je niet meer mag zingen, omdat andere groepen zich daar misschien aan storen. Mag je nu geen “Zie ginds komt de stoomboot uit Spanje weer aan” zingen, omdat hij oorspronkelijk uit Turkije komt? Wat is er mis met “Zwarte Piet heeft krullen in zijn haren.”  Wij kenden geen Turks Sint Nicolaas-verhaal. Het Hollandse Sinterklaas-verhaal, ging over een stokoude bisschop die, met schimmel en al, op een stoomboot uit Spanje kwam! Hij reed niet op een ezel, maar op een paard. Zijn assistenten heetten, Pieten en die waren zwart, omdat ze door de schoorstenen moesten om wat in de kinderschoenen te doen. Van het feit, dat er alleen maar gesproken werd over Pieten en niet over Pietinnen, heeft geen enkele feministe ooit wakker gelegen. Sterker nog, de ploeg van Sinterklaas bestond uit zwarte Pieten met en zonder tieten. Voor zover bekend, had de samenleving daar nooit een probleem mee.”

Johannes stapt op, verlaat de keuken en gaat weer achter zijn pc zitten. Hij googled nog wat en tikt, “Sinterklaas” in. Bam, een hele rits Klazen op het scherm. Een ding is helder, of het nu gaat over, Sinterklaas, Saint Nicolas, Nicolaas van Myra, Nicolaas van Bari of Nicolaas van Patara, er is maar een conclusie mogelijk. Hij roept, “Mariëtte, kom eens kijken! Moet je lezen,” zegt hij, als zij naast hem staat.

“Sinterklaas komt oorspronkelijk uit Patara in Lycië in Anatolië, Turkije. Een gebied dat vroeger bekend stond als Klein-Azië. Hij was ooit, ergens in de vierde eeuw, bisschop in Myra, de toenmalige hoofdplaats van Lycië. Nicolaas van Myra werd later heilig verklaard en kreeg de titel, Sint Nicolaas”. Zelfs nu nog is hij de beschermheilige van kinderen, ongehuwde vrouwen, kooplieden, studenten, geliefden, slagers, dieven, moordenaars, piraten. Vooral met dat laatste zullen ze in Somalië erg blij zijn,” zegt Johannes. “Kijk hij is ook schutspatroon van de zeelieden. Nou, dat weten die piraten volgens mij niet en de zeelieden zijn het zeker vergeten. Kijk hier, dit is frappant, de stoffelijke resten van Sint Nicolaas van Myra, rusten niet in Turkije, maar in Italië.”

Ze “surfen” nog even verder, daar is nog iets dat Johannes z’n aandacht trekt. In Amerika is Santa Claus dezelfde persoon als Sinterklaas, niet Sint Nicolaas, nee, Sinterklaas! Op een Franse site, staat te lezen, “Le Père Noël est l'équivalent français du Santa Claus américain dont le nom est lui-même déformation du Sinter Klaas. Sinterklaas a traversé l'Atlantique avec des Hollandais. Son nom s'est américanisé en Santa Claus.” Het begrip “Sinterklaas” is dus met de Nederlandse emigranten meegenomen naar Amerika en wordt gevierd op 25 december. Je kunt je afvragen, waarom wij in een maand twee keer hetzelfde feest vieren.

“Maar Johannes, wij, Nederlanders kunnen met deze ingrediënten (Mariëtte is een gevierde kookmaniak) een poging doen, om de verschillende culturen binnen Europa en in Nederland in het bijzonder, dichter bij elkaar te brengen. Wij schenken het feitelijke Sint Nicolaas van Myra-feest aan Turkije. We verlangen daar niets voor terug, want we hebben tenslotte, lang geleden, hun tulpenbollen daar al weggehaald. Ik weet zeker dat Rutte en Hare Majesteit dit initiatief zullen toejuichen. Zij kunnen trouwens een actieve rol spelen bij het slagen van dit project. Via allerlei officiële netwerken zijn zij, als geen ander in staat, de internationale politiek te mobiliseren. Een perfect middel om Berlusconi net zo lang onder internationale te druk zetten, totdat hij de resten van de heilige van Myra, terug geeft aan Turkije.”

“Dat is toch een mooie oplossing of niet, Johannes? Dat maakt,” vervolgt Mariëtte, “een heleboel mensen blij. Alle Nederlanders blij. De winkeliers, omdat zij met minder kosten minimaal eenzelfde omzet halen. Zij hebben geen kosten meer voor intermezzo’s met stoomboten en schimmels. De rest van Nederland blij, omdat er geen gesodemieter meer is met zwarte of witte Pieten, want die bestaan dan niet meer en de tulpenbollen mogen blijven. Het strooigoed, de speculaaspoppen, enzovoorts, verhuizen naar de eerste Kerstdag. De tweede Kerstdag blijft gewoon zoals hij was. Hebben we toch twee dagen feest. Bovendien valt 25 december ook nog eens na de “eindejaars bonussen”. Voor gewone stervelingen is dat meestal een 13e maand. De verzekeraars en bankiers kunnen rekenen op minimaal een jaarsalaris. Kortom een enorm potentieel aan koopkracht.

“Turkije blij, want zij krijgen belangrijk historisch en cultureel erfgoed terug. Zij krijgen er bovendien weer een nationale feestdag bij en de tulpenbollen mogen gelukkig in Lisse blijven. Dat is een hele zorg minder, want de tulpenbollen produceerden in Anatolië alleen maar witte bloemen.”

“Italië blij, want Berlusconi doet eindelijk iets nuttigs en er komt weer ruimte vrij in de Basiliek van Bari. Berlusconi blij, want hij kan, nu de naam van Sint Nicolaas niet meer aan de basiliek is verbonden, de Basiliek herdopen in de Berlusconi Basiliek.”

zondag 5 december 2010

Humor in de Lot

Aad  is uitvinder van beroep en hij is in Frankrijk een zeer bekende wijnbouwer. Hij publiceert over vernieuwingen in de wijncultuur en verbeteringen van druiven rassen. Dat hij, als Hollander, zo gewaardeerd wordt in Frankrijk, mag je toch uniek noemen. Zijn Château staat op een groot domein en ligt schitterend aan de oever van de Lot. Vooral nu, nu alles bedekt is met sneeuw, ziet het er prachtig uit, net een kerstkaart. Het sneeuwt nog steeds en toch heerst er drukte bij het Château. Op de parkeerplaats zie je mensen haastig uit de auto’s stappen en door de sneeuw naar binnen snellen. Al deze mensen trotseren dit barre winterweer, omdat het vandaag groot feest is op het Château. Aad, het feestvarken, viert vandaag zijn zestigste verjaardag. Zijn vrouw Joyce heeft daarom, behalve familie en vrienden, ook al zijn zakenrelaties en Hollandse kennissen uitgenodigd.

De ontvangst is in het proeflokaal, die voor deze gelegenheid feestelijk is ingericht. Ronde tafeltjes, gedekt met Brabants bont. Op ieder tafeltje staat een grote schaal, gevuld met koekjes. Die koekjes zijn niet, zoals iedereen verwacht, door Joyce gebakken maar door Aad. Zij zijn nog kakelvers en zitten een beetje vastgeplakt in het papieren bakvormpje.
Dirk, Joost en Gijs, zijn het zowaar met elkaar eens, het is een beetje trekken, maar eenmaal uit het papier, smaken de koekjes uistekend. Zij zitten lekker te smikkelen en te keuvelen onder het genot van een bakkie leut. Aan het tafeltje naast hen, zit zo te horen ook een Hollander, maar ze kennen hem niet. Hun onbekende buurman vindt het koekje kennelijk zo lekker, dat hij zelfs het bakpapiertje met een koffielepeltje zit af te schrapen.

Gijs bekijkt dat zo eens van over zijn bril en zegt, “goeie middag meneer, ben jaai soms Belastingambtenaar?” De man kijkt hem aan, alsof hij snot ziet branden en zegt dan, nee, hoezo? Nou zegt Gijs, “je zit aars behoorlijk te skrape”

Tom, een joviale en geroutineerde Amsterdamse ex-autohandelaar, buldert van het lachen en proest, “sorry hoor, ik kan er beter om lachen dan om huilen, toch?” Als hij klaar is met lachen, zegt hij, “ik ken daar een variant op en dat is nog waar gebeurd ook”. Tom staat, vanwege zijn sterke verhalen en onuitputtelijke reeks moppen, bekend als een bluffer. Daarom wordt hij over het algemeen met een korreltje zout genomen. Hoe dan ook, hij is gezellig en kan goed vertellen. Kom je hem tegen, dan wilt hij altijd even een mop kwijt. Hij zegt dan, hé, ik heb weer een bonk en begint dan met, moet je luisteren. Ook nu begint hij met, “Moet je luisteren….”

“….Van de week kom ik in Cahors en zie voor het café “Le Sport” een bord buiten staan. Ik sta dat zo te lezen;
Weddenschap Citroen Knijpen
Inleg tien Euro
De pot is voor de man, die de laatste druppel uit de citroen knijpen kan”


Nieuwsgierig stap ik het stampvolle café binnen en zie daar, in de grote zaal, een stelletje potige figuren en een hoop rooie, opgewonden koppen. De corpulente deelnemers, zien er in hun veel te kleine T-shirtjes uit, als een soort witte Hulken. Hun blote armen zijn gesierd met de meest vreemde tattoo’s. De kastelein, de organisator, is een grote macho die altijd moet demonstreren, hoe sterk hij wel is. Bekend is, dat hij met één hand vier à vijf walnoten tegelijk tot gruis weet te kraken. Hij heeft het zelfs gepresteerd om met zijn blote handen, kokosnoten te kraken. De beste kastelein is er dan ook heilig van overtuigd, dat niemand hem kan verslaan.

Luidkeels roept de kastelein dat er al 1000 Euro’s in de pot zit en dat het spektakel nu kan beginnen. Deelnemer nummer 1 krijgt de citroen en knijpt net zo lang totdat hij er geen druppel meer uit krijgt. Daarna geeft hij de hem door aan de volgende kandidaat en zo gaat de citroen rond. Nadat de eerste tien sterke mannen hebben staan knijpen, krijgt niemand nog een druppel uit de citroen. Overmoedig geworden schreeuwt de kastelein, ik loof 10.000 Euro’s extra uit, als er nu nog iemand is, die er een druppel uit weet te krijgen. De arrogante smile op zijn gezicht, verbreedt zich van oor tot oor. Drie klerenkasten wagen toch nog een kans, maar geen van hen krijgt het voor elkaar om nog een druppel uit de citroen te persen. De laatste krachtpatser geeft, verslagen en met gebogen hoofd, de citroen aan de kastelein en deze begint te knijpen. Zijn arm zwelt op, de aderen spatten er zowat uit en zijn kop kleurt pioenrood, maar zijn grijns wordt nog breder. Dan, het lijkt een eeuwigheid, maar verdraaid, daar komt een druppel en nog een. Met een kreet van pijn laat hij de citroen los, hij heeft gewonnen!

Op dat moment komt er een schriel klein mannetje binnen en die vraagt, mag ik dat ook eens proberen? Luidkeels gelach en gehoon natuurlijk. De kastelein taxeert het mannetje met een lichtelijk minachtende blik, maar geeft hem toch de uitgeknepen citroen. De schriele man, totaal niet geïmponeerd, kijkt geconcentreerd naar de citroen, wikt en weegt en begint te knijpen. De toeschouwers zijn er van overtuigd dat het niets wordt en enkelen maken al aanstalten om te vertrekken. Dan, tot stomme verbazing van de aanwezigen, komt er langzaam een druppel uit de citroen. Nog één en nog één!
De kastelein, totaal ontgoocheld, stoot in een keer alle vragen die in hem opkomen naar buiten, wie ben jij, hoe flik je dat, heb je dope gebruikt of zo, hoe kan je er nu in godsnaam nog meer uitknijpen dan ik?
Het mannetje antwoordt, mijn naam is Haas en ik ben Belastingambtenaar.

vrijdag 3 december 2010

Maryvonne en Gaston.

De winter heeft nu ook de Marais in zijn greep. De lucht is homogeen grijs, de omgeving is wit en het is berekoud. Van de weinige huisjes die er staan zijn ramen en deuren geblindeerd. Het ziet er uit als een onbewoond en verlaten vakantiedorp. Toch wonen er mensen, dat kan je zien aan de rook die uit de schoorstenen omhoog kringelt. Wat opvalt, is dat bij één huisje de deur wagenwijd open staat.

Dat is de keukendeur van Maryvonne en die staat altijd open, zomer en winter. De warme lucht die door de deur naar buiten komt, is een mengeling van aangename geuren. De geuren van brandend eikenhout, koffie en de bakkerij, want Maryvonne heeft altijd wat op het vuur en in de oven. Je komt nooit ongelegen, het is er altijd warm en de koffie met koek of cake staan klaar. Voor Gaston, haar man, die even gastvrij is als zij, is twaalf uur het moment waarop hij vindt dat het tijd is voor om iets te vieren. Als hij op zijn horloge kijkt en ziet dat het “midi” is, dan zegt hij, “bon c’est l’heure”  en stapt naar de lekkere warme keuken van Maryvonne binnen.

Het is in de wijde omtrek bekend dat je om “midi” bij Maryvonne en Gaston terecht kunt voor een bak koffie met een homp koek of cake. Van bescheiden porties hebben ze nog nooit gehoord. Tijdens de koffie biedt Gaston, steevast, een opwarmertje aan. Een cognacje of een Eau de Vie (Brandewijn) in de koffie.  Na de koffie komen de glazen en de Trouspinette op tafel. De Trouspinette is een aperitief van de streek en Gaston maakt deze zelf. Hij knipt de jonge takken van de épine "sleedoorn" en laat deze marcereren in een vat Eau de Vie. Later voegt hij daar zijn eigen gemaakte wijn en suiker aan toe. Of het goed is voor de gezondheid is nog niet onderzocht, maar dat het lekker is bewijst de enorme aftrek. Gaston is zo’n beetje de Hofleverancier van de Trouspinette of de Épine, zoals de drank in de Marais genoemd wordt. Voor de grote schare vrienden en geregelde bezoekers is Gaston een autoriteit. Zij noemen Gaston “Le Baron” en de cave bij zijn boerderijtje heet tegenwoordig “Château du Chef”.

Maryvonne is een zeer gewaardeerd gastvrouw en is alom bekend door haar bakkunsten. Haar grootste  culinaire specialiteit is haar eiercake. Zij presenteert die dan ook heel vaak en in omvangrijke brokken bij de koffie. Als zij de eiercake uit haar houtgestookte oven haalt, geloof je je ogen niet. Dan verschijnt er een gigantische bakvorm van meer dan dertig centimeter met daarin een cake, zo enorm groot dat hij er met kop en schouders boven uitsteekt. Het bakresultaat lijkt op een hele grote paddenstoel, een soort nucleaire spacecake.

Als zij haar favoriete mes pakt, om haar volumineuse cake aan te snijden, deins je onwillekeurig een beetje achteruit. Het werktuig waarmee zij frivool de cake staat te versnijden, lijkt meer op een klewang dan op een mes. De kwaliteit en de smaak van het eierbaksel is niet verkeerd, hij is alleen wat droog. Dat laatste is geen probleem, omdat Gaston met gulle hand drank serveert om die droge hompen weg te spoelen.

‘s Winters zie je zo rond twee uur ’s middags, af en toe enkele arbeiders, die bij Maryvonne en Gaston de lunch en het gelag genuttigd hebben, weer naar buiten komen. Zij zijn dan meestal in een opperst beste en een beetje uitgelaten stemming. Een beetje drank tegen de kou is goed, vinden ze hier op het platte land. Bovendien is de “Eau de Vie” een wondermiddel en bij uitstek geschikt om allerlei nare kwalen te bestrijden. Het is een perfect middel tegen de griep, hart en vaat ziekten, cholesterol, reuma, artrose, enzovoort. Helaas heeft een te grote groep vijftig plussers in deze streek daar allemaal last van. Maar zoals ze hier zelf zeggen, “Bof, tant pis, c’est la vie!”