
Of zij helemaal spoort, is niet echt
duidelijk. Uit haar gedrag zou je opmaken, dat zij ze niet allemaal op een
rijtje heeft, maar als je met haar praat, ga je toch twijfelen. Een ding is
zeker, zij heeft haar hart op de goede plaats. Is niet te beroerd om iemand te
helpen, maar heeft een paar vreemde gewoontes. Op haar dagelijkse ronde door de
buurtschap, struint ze alle vuilcontainers af en neemt de gekste dingen mee
naar huis. Vorig jaar zagen wij haar lopen met een kapotte skippybal en een
verminkte kanariekooi.
Sinds een paar jaar, woont hier een vrouw met
een geestelijk gehandicapte zoon van 55 jaar. Op haar dagelijkse strooptochten,
neemt Heksie trouw die zoon op sleeptouw. Zo’n jongen moet je tenslotte ook regelmatig
uitlaten. Soms samen met zijn moeder, maar vaker gaat Heksie alleen. Voordat
zij op pad gaan, hijst moeder met hulp van Heksie, haar zoon op een driewielige
ligfiets. Aan trappen heeft zoonlief kennelijk een broertje dood, want Heksie
loopt vaak achter de fiets te duwen. Op een dag, Heksie kijkt net even in een
container, ligt hij plotseling met fiets en al in de sloot. Gôh, man, wat stonk
die knaap! Wij hebben met 2 man een behoorlijke klus gehad, om die 80 kg
onwillige vleesmassa weer op het droge te krijgen.
De laatste tijd zien wij die zoon en die
moeder al helemaal niet meer. Heksie wandelt weer zoals voorheen, lekker in haar
uppie.
Vandaag lopen we elkaar toevallig tegen het
lijf. Wij maken een praatje en ik vraag, “loop je niet meer met die
gehandicapte man?” “Dat hoeft niet meer,” zegt ze, “zij hebben nu professionele
hulp. Daar komen nu zo veel mensen over de vloer, mij hebben ze niet meer
nodig”. Dan vraag ik, hoe het met zijn moeder is, nou dat had ik beter niet
kunnen doen.
Zij begint emotioneel te vertellen, dat ze
niets meer met die gasten te maken wil hebben. Dat wijf is ziek, haar gezicht zit
vaak in het verband en iedere dag komt er een verpleegster om de wonden te
verzorgen. “Wat heeft ze,” vraag ik. “Huidkanker of zoiets, geloof ik.” “Oh,
wat erg.” “Ja, dat is ook verschrikkelijk,” beaamt zij, “maar dat mens is
verschrikkelijk en onuitstaanbaar. Zij commandeert en krijst, doe dit, doe dat
en vragen is er nooit bij en als ik boodschappen met haar doe, heeft ze nooit
geld of alleen maar van die grote flappen. Die kunnen de meeste winkels niet
wisselen en dan vraagt ze of ik even kan betalen. Nou, dat doe ik dan, maar als
ik later wil afrekenen, komt ze weer met van die grote flappen. Dan vraagt ze
of ik effe kan wisselen. Zoveel geld heb ik natuurlijk nooit en dan zegt oké
komt later wel. Altijd, later, later. Nou m’n zolen, dat later komt nooit. Maar
ze is stinkend rijk, ze hebben een sauna, een zwembad met een poolhouse, een
camper en alleen maar grote flappen geld. Iedere dag belde ze, je moet komen,
want we moeten boodschappen doen, je moet op mijn zoon passen, want ik moet
naar het ziekenhuis, je moet de hond uitlaten, je moet effe dit betalen, de
medicijnen halen bij de apotheek enz. Ik ben het helemaal zat, nooit een vraag
nooit een bedankje en altijd ontevreden en maar lelijk doen.” Zo blijft ze maar
door ratelen. “Sorry, mevrouw, zeg ik dan, “ik moet nu echt gaan.” We nemen
afscheid en gaan ieder onze weg. Zij moppert luidkeels verder, “al zit haar
hele kop in het verband, hebben ze haar ogen afgeplakt, ik steek geen vinger
meer uit en dat geld dat ik nog van haar tegoed heb mag ze doorslikken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten