zondag 14 oktober 2012

‘t Is weer druivenpluktijd.


Vier maanden, droog, droog, droog en nu de druiven er af moeten regent het. Wat heet, het water stort met bakken uit de hemel. Uitgerekend vandaag, op de dag die al twee maanden geleden gereserveerd is voor de druivenpluk bij Gugus. Druivenplukken doe je hier met familieleden, buren en vrienden, dus dat vraagt nogal wat organisatie. Ondanks het hondenweer is de voltallige druivenplukploeg al present.
De mannen hebben zich verschanst in de cave en de vrouwen zijn samengeschoold in de keuken. Verschil moet er zijn, vindt het overgrote deel van de “echte” mannen.
Gugus, de “patron” zelf is niet aanwezig. Hij is voor een controle naar het ziekenhuis. Yvette heeft een afspraak voor hem gemaakt. Gugus had het afgelopen nacht Spaans benauwd en wimpelde dat zelf af met, “ach, het is helemaal niks.” Maar Yvette pikt dat, na verschillende hartaanvallen van haar “Baron,” niet meer. Zij heeft vanmorgen direct een afspraak gemaakt met de cardioloog. Gugus kan gelijk langs komen.

De cardioloog stuurt Gugus, voor alle zekerheid, eerst naar radiografie om zijn pacemaker te laten controleren. Na dit onvoorziene intermezzo, moet Gugus weer terug naar de cardioloog.
Als deze de resultaten bekeken heeft, zegt hij, dat het niet alarmerend is. Wel waarschuwt hij Gugus nog maar eens een keer, dat hij wat minder hooi op zijn vork moet nemen. “Dus rustig aan en vandaag niet plukken, dan zien wij elkaar volgende week,” zegt hij als ze afscheid nemen.

Op de parkeerplaats, zegt Gugus, “geef mij de autosleutels maar.” “Helemaal niet,” reageert Yvette verbaasd en lichtelijk geschrokken. “Bovendien is het mijn autootje en jij moet je gemak houden,” wrijft ze hem nog eens onder de neus. Onverstaanbaar mompelend stapt hij in.  “Maar,” begint Gugus dan weer, “we zijn al meer dan een uur te laat en al die gasten staan op ons te wachten.” Yvette reageert niet en rijdt kalm het parkeerterrein af. Maar er zijn van die dagen, dat het niet bij een tegenslag blijft. Afijn, ze rijden nu richting boerderij, tenminste, Yvette rijdt en Gugus moppert.

Bij de eerste de beste rotonde, bom, noodstop! De auto voor hen stopt plotseling en zonder enige aanleiding, midden op de rotonde. Gugus die zich toch al gezellig zit te vermaken, kan door de schrik en irritatie, niet direct de juiste verwensingen vinden. Hij probeert wat te zeggen, maar blijft een paar keer hangen. Dan kraamt hij het volgende uit “oh jonge, as ik een grote auto had met een, een, een, roestvrije betonnen bumper, dan was die, die, eh, vent nou een zak cement!”

Geloof het of niet, maar bij de volgende rotonde was het weer raak!
Voor hen rijdt de kleinste telg van de familie Peugeot, de “sanset,” gevuld met twee hoogbejaarde grijsaards. Gezellig kleppend rijden zij de rotonde op, geven geen richting aan, kijken allebei naar links en slaan achteloos rechtsaf. “Moet je zulke ouwe lullen nu zien,” roept onze tachtigjarige Gugus. Yvette blijft er geduldig achter rijden. Reden voor Gugus om haar tot snelheid te manen. “Gassen, gassen, Yvette, d’r langs,” sist hij. Hoe hij ook moppert, Yvette neemt op de smalle tweebaansweg geen risico. Gugus blijft zich op zitten winden en geeft Yvette, alsof zij het zelf niet kan zien, een ooggetuige verslag van de stand van de snelheidsmeter.
“Hij rijdt dertig, veertig, weer dertig. Die vent is gek!”
“Hij geeft gas, gelukkig, zestig, zeventig, zou die ouwe zak nu eindelijk doorrijden?”
Dan richt hij zich kennelijk op de bestuurder van het autootje voor hen en roept maar wat.
“Eikel, buiten de bebouwde kom mag je negentig hoor!
“Houd nu maar op, die man kan je niet eens horen,” zegt Yvette. “Kan me niks schelen, het is een zak van blanes, een ukkalulla, een loerebul!”
“Hou, nou maar op, het veranderd niks,” zucht Yvette.
Dan, Bam! Weer een noodstop!
De loerebul is bovenop zijn rem gaan staan en draait nu heel voorzichtig een landpad op.
Als Yvette haar bolide er langs manoeuvreert, kan Gugus het niet laten, om uit het raampje te schreeuwen, “Hé ouwe lul je zit niet in een rollator, die gasplank is om in te trappen.” Niemand in het hobbelende bakkie reageert. “Ze Benne nog doof ook, bromt Gugus. Dan tot Yvette, “oké,” planken, de jongens wachten op me.”
“Rustig, rustig, kijk hoe het plenst, ik zou eerst de bui afwachten,” raadt zij hem aan.

Als ze even later het erf oprijden, komen nieuwsgierige koppen uit de deuren van de cave en de keuken. “En hoe is het?”
Kortom, als Gugus en Yvette beiden voor eigen publiek, jongens in de cave en meiden in de keuken, ieder hun eigen verhaal hebben gedaan, besluiten ze toch maar te gaan plukken. De regen is niet opgehouden, noch minder geworden. Maar onder het motto “erger kan het niet worden,” maken zij zich klaar voor de pluk. Gugus deelt scharen en emmers uit. De plukkers en pluksters trekken laarzen en regenkleding aan. Dan gaat de ploeg richting wijngaard. Het is een kleurrijk spektakel. De mannen gaan gehuld in blauwe, zwarte en legergroene plastic regenjassen. Een vent heeft zelfs gaten geknipt in een gele vuilniszak en die over zijn kop getrokken. De vrouwen dragen witte, roze, rode, gele en volledig transparante regenjasjes en zonder uitzondering, allen met capuchon.

Bij de wijngaard verdeelt Gugus de taken. Twaalf man gaan plukken, twee man brengen lege emmers en halen de volle op. De druiven gaan in een grote bak op de aanhanger van de trekker. De groep heeft al jaren een “vaste” kern, Ludovic, Maurice en Jean. Ludovic zorgt altijd voor het transport van de wijngaard naar de pers. Maurice en Jean zijn de “persexperts.” Zij persen de druiven en zorgen dat de sapstroom blijft lopen en goed opgevangen wordt. Het is al niet zo’n best wijnjaar, dus iedere druppel die verloren gaat is doodzonde.

Na vier en een half uur is het plukken klaar. Het plukvolk haast zich naar de schuur en krijgen daar van Yvette handdoeken. De mannen zijn zo klaar, trekken de regenkleding uit, gooien alles op een hoop, schudden een paar keer met de kop, handdoek erover en klaar is kees. Bij de vrouwen neemt de persoonlijke verzorging meer tijd. Regenjasjes uit, netjes ophangen, gezicht en handen drogen, kapsel ordenen, verwisselen broek voor rok, laarsjes uit en hoge hakjes weer aan. Toch duidelijk meer klasse dan het andere geslacht. Die lopen nog met kletsnatte broekspijpen en kragen en het schijnt ze niet eens te deren.
Gewoontegetrouw, krijgen de harde werkers nu eerst een glaasje van de eerste persing om te proeven. Een ritueel met een glas dat van hand tot hand gaat. “Iedereen geproefd,” vraagt Gugus, “dan gaan wij aan tafel." Aan tafel na de pluk betekent buffelen. Dit jaar komt er zwijn op tafel en er moet nog een vat wijn leeg voor de nieuwe oogst. Dus zwijn met wijn!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten