Vier maanden, droog,
droog, droog en nu de druiven er af moeten regent het. Wat heet, het water
stort met bakken uit de hemel. Uitgerekend vandaag, op de dag die al twee
maanden geleden gereserveerd is voor de druivenpluk bij Gugus. Druivenplukken
doe je hier met familieleden, buren en vrienden, dus dat vraagt nogal wat
organisatie. Ondanks het hondenweer is de voltallige druivenplukploeg al
present.
De mannen hebben
zich verschanst in de cave en de vrouwen zijn samengeschoold in de keuken.
Verschil moet er zijn, vindt het overgrote deel van de “echte” mannen.
Gugus, de “patron”
zelf is niet aanwezig. Hij is voor een controle naar het ziekenhuis. Yvette
heeft een afspraak voor hem gemaakt. Gugus had het afgelopen nacht Spaans benauwd
en wimpelde dat zelf af met, “ach, het is helemaal niks.” Maar Yvette pikt dat,
na verschillende hartaanvallen van haar “Baron,” niet meer. Zij heeft vanmorgen direct een afspraak gemaakt met de cardioloog. Gugus kan gelijk langs
komen.
De cardioloog stuurt
Gugus, voor alle zekerheid, eerst naar radiografie om zijn pacemaker te laten
controleren. Na dit onvoorziene intermezzo, moet Gugus weer terug naar de
cardioloog.
Als deze de
resultaten bekeken heeft, zegt hij, dat het niet alarmerend is. Wel waarschuwt
hij Gugus nog maar eens een keer, dat hij wat minder hooi op zijn vork moet
nemen. “Dus rustig aan en vandaag niet plukken, dan zien wij elkaar volgende
week,” zegt hij als ze afscheid nemen.
Op de parkeerplaats,
zegt Gugus, “geef mij de autosleutels maar.” “Helemaal niet,” reageert Yvette
verbaasd en lichtelijk geschrokken. “Bovendien is het mijn autootje en jij moet
je gemak houden,” wrijft ze hem nog eens onder de neus. Onverstaanbaar
mompelend stapt hij in. “Maar,” begint
Gugus dan weer, “we zijn al meer dan een uur te laat en al die gasten staan op
ons te wachten.” Yvette reageert niet en rijdt kalm het parkeerterrein af. Maar
er zijn van die dagen, dat het niet bij een tegenslag blijft. Afijn, ze rijden
nu richting boerderij, tenminste, Yvette rijdt en Gugus moppert.
Bij de eerste de
beste rotonde, bom, noodstop! De auto voor hen stopt plotseling en zonder enige
aanleiding, midden op de rotonde. Gugus die zich toch al gezellig zit te
vermaken, kan door de schrik en irritatie, niet direct de juiste verwensingen
vinden. Hij probeert wat te zeggen, maar blijft een paar keer hangen. Dan kraamt
hij het volgende uit “oh jonge, as ik een grote auto had met een, een, een,
roestvrije betonnen bumper, dan was die, die, eh, vent nou een zak cement!”
Geloof het of niet,
maar bij de volgende rotonde was het weer raak!
Voor hen rijdt de
kleinste telg van de familie Peugeot, de “sanset,” gevuld met twee hoogbejaarde
grijsaards. Gezellig kleppend rijden zij de rotonde op, geven geen richting
aan, kijken allebei naar links en slaan achteloos rechtsaf. “Moet je zulke ouwe
lullen nu zien,” roept onze tachtigjarige Gugus. Yvette blijft er geduldig
achter rijden. Reden voor Gugus om haar tot snelheid te manen. “Gassen, gassen,
Yvette, d’r langs,” sist hij. Hoe hij ook moppert, Yvette neemt op de smalle
tweebaansweg geen risico. Gugus blijft zich op zitten winden en geeft Yvette,
alsof zij het zelf niet kan zien, een ooggetuige verslag van de stand van de
snelheidsmeter.
“Hij rijdt dertig,
veertig, weer dertig. Die vent is gek!”
“Hij geeft gas,
gelukkig, zestig, zeventig, zou die ouwe zak nu eindelijk doorrijden?”
Dan richt hij zich
kennelijk op de bestuurder van het autootje voor hen en roept maar wat.
“Eikel, buiten de bebouwde
kom mag je negentig hoor!
“Houd nu maar op,
die man kan je niet eens horen,” zegt Yvette. “Kan me niks schelen, het is een zak
van blanes, een ukkalulla, een loerebul!”
“Hou, nou maar op,
het veranderd niks,” zucht Yvette.
Dan, Bam! Weer een
noodstop!
De loerebul is
bovenop zijn rem gaan staan en draait nu heel voorzichtig een landpad op.
Als Yvette haar
bolide er langs manoeuvreert, kan Gugus het niet laten, om uit het raampje te
schreeuwen, “Hé ouwe lul je zit niet in een rollator, die gasplank is om in te
trappen.” Niemand in het hobbelende bakkie reageert. “Ze Benne nog doof ook, bromt
Gugus. Dan tot Yvette, “oké,” planken, de jongens wachten op me.”
“Rustig, rustig, kijk
hoe het plenst, ik zou eerst de bui afwachten,” raadt zij hem aan.
Als ze even later
het erf oprijden, komen nieuwsgierige koppen uit de deuren van de cave en de
keuken. “En hoe is het?”
Kortom, als Gugus en
Yvette beiden voor eigen publiek, jongens in de cave en meiden in de keuken, ieder
hun eigen verhaal hebben gedaan, besluiten ze toch maar te gaan plukken. De
regen is niet opgehouden, noch minder geworden. Maar onder het motto “erger kan
het niet worden,” maken zij zich klaar voor de pluk. Gugus deelt scharen en
emmers uit. De plukkers en pluksters trekken laarzen en regenkleding aan. Dan
gaat de ploeg richting wijngaard. Het is een kleurrijk spektakel. De mannen gaan
gehuld in blauwe, zwarte en legergroene plastic regenjassen. Een vent heeft
zelfs gaten geknipt in een gele vuilniszak en die over zijn kop getrokken. De
vrouwen dragen witte, roze, rode, gele en volledig transparante regenjasjes en
zonder uitzondering, allen met capuchon.
Bij de wijngaard verdeelt
Gugus de taken. Twaalf man gaan plukken, twee man brengen lege emmers en halen
de volle op. De druiven gaan in een grote bak op de aanhanger van de trekker. De
groep heeft al jaren een “vaste” kern, Ludovic, Maurice en Jean. Ludovic zorgt altijd
voor het transport van de wijngaard naar de pers. Maurice en Jean zijn de “persexperts.”
Zij persen de druiven en zorgen dat de sapstroom blijft lopen en goed
opgevangen wordt. Het is al niet zo’n best wijnjaar, dus iedere druppel die
verloren gaat is doodzonde.

Gewoontegetrouw, krijgen
de harde werkers nu eerst een glaasje van de eerste persing om te proeven. Een
ritueel met een glas dat van hand tot hand gaat. “Iedereen geproefd,” vraagt
Gugus, “dan gaan wij aan tafel." Aan tafel na de pluk betekent buffelen.
Dit jaar komt er zwijn op tafel en er moet nog een vat wijn leeg voor de nieuwe
oogst. Dus zwijn met wijn!