dinsdag 22 februari 2011

Winterse Camping klussen en filosofieën.

“Zo dat is ook weer klaar,” zegt Joop tegen zichzelf. De laatste deur van het nieuwe sanitairblok is afgehangen. Terwijl hij zo naar het resultaat staat te kijken, komt Saar naast hem staan. “Het is mooi geworden, Joop en lekker dat de laatste grote klus nu klaar is. “Ja, gelukkig wel Saar, nu alleen nog wat kleine klusjes, maar dat redden we ruimschoots voor april.” Slim van je,” zegt Saar, “om alles uit te voeren met die nieuwe onderhoudsarme materialen. Lekker makkelijk schoon te houden, afspuiten met de hogedrukreiniger, wisser erover en klaar is kees.” “Dat moet ook wel, Saar, want afgelopen zomer leek het wel kermis.” Hij ziet, in gedachte, weer die drukte voor het sanitairblok. Vanaf het terras, voor de bar, hebben Saar en hij, goed zicht op het blok. Zo hebben ze kunnen zien en horen, wat zich daar in de buurt en vooral voor de deuren van de toiletten afspeelde.
“Toch gek hè Saar, soms lijkt het wel alsof de mensen biologisch geprogrammeerd zijn. Als er een naar het toilet moet, dan moeten ze ook gelijk allemaal.” “Ja, nou je het zegt, dat is wel opvallend. Je zou bijna zeggen, dat je de klok er op gelijk kunt zetten.”
Saar en Joop lopen naar het terras, pakken een stoel, gaan zitten en kijken met een zekere trots en voldoening naar het nieuwe sanitairblok. Joop zakt weg in gepeins, “inderdaad, ‘s morgens na koffietijd, zo rond 11 uur, ontstaat er meer rumoer op de camping. Bij de Hollanders begint kennelijk de koffie zijn werk te doen en de rest van de gasten, is dan pas helemaal wakker. De gasten krijgen meer haast en de gesprekjes worden afgekapt met vluchtige excuses. Dan zegt hij ineens, “Saar, weet je nog die bejaarde Hagenees?” “Oh ja, je bedoeld Kees, was trouwens een Scheveninger, maar geeft niet hoor, wat is daar mee?” “Nou, die Kees maakte toch vaak een babbeltje met Lagarde?” “Ja, god Joop, die Lagarde komt hier ook alweer 12 jaar.” “Weet ik wel,” zegt Joop, “maar die Kees nam altijd de tijd om paar woordjes Frans te wisselen met Lagarde, behalve als hij op weg was naar het toilet. Dan riep hij in het voorbij gaan,  Excusé-moi hein, mais je suis en route pour le nummèr cent.”
“Ach, ja, Kees is best een aardige vent en hij probeerde tenminste Frans te spreken,” zegt Saar. “Maar Joop, kan jij je die leuke man nog herinneren, die met zo’n hele lange O sprak?” “Ja, hij knauwde een beetje, maar zijn O was mooi en lang, een heel grappig accent. Even kijken, hoe zei hij het ook alweer, volgens mij ging dat ongeveer zo; ‘Eevnen grooote booodskap doen.’ Hij kwam, geloof ik uit Almelooo of Hengelooo.”

Saar en Joop blikken beide terug op de gebeurtenissen van de afgelopen seizoenen. Twaalf jaar doen ze dit al en zo langzamerhand is de camping geworden, zoals ze het voor ogen hadden. Klein, geen parkeerplaats voor mobilhomes, maar veel plek voor tenten en voor een beperkt aantal caravans. Zittend op het terras met uitzicht op het nieuwe sanitairblok, dwalen de gedachten daar toch weer naar af.
Die zogenaamde “ochtendspits,” is eigenlijk ook best een vreemd fenomeen. Je hoort dan, in de nabijheid van en voor de deuren van de toiletten, de meest bloemrijke taal. Indirecte, platte en zelfs vulgaire opmerkingen, maar allemaal met maar een doel, de bewoner van nummer 100 tot snelheid te manen. Gelet op wat zij dan zeggen of roepen, hebben de mensen, die voor de gesloten deuren staan te dribbelen, ook echt haast of verkeren zelfs in hoge nood.
Opvallend is, dat de mensen zich tegenwoordig niet meer schijnen te generen. ‘En plein public,’ bazuinen ze, zonder enige schroom, van alles over straat. Het omgekeerde is ook waar. In de anonimiteit, schijnen mensen zich meer of sneller te generen. Bij de meeste, praktiserende, “potzitters,” valt een doodse stilte als ze commentaar van buitenaf krijgen. Vaak durven zij niet, zolang er nog iemand voor de deur staat, naar buiten te komen. Er zijn dan ook betrekkelijk weinig “toiletzitters” die spontaan antwoord geven op commentaar, vragen of insinuaties. Soms is dat zielig, maar eerlijk is eerlijk,  het is toch wel eens lachen ook. Ongelooflijk die creativiteit van de mensen. Joop herinnert zich weer een aantal van die boute opmerkingen.

“Saar, kun jij je Amsterdamse Hein nog herinneren?” “Tuurlijk, wie vergeet Hein nou en ik weet wat je wilt zeggen.» “Je bedoelt,” vraagt Joop, “dat voorval met die Indo, ‘meneer tjebok,’ op het toilet?” “Ja, dat ging zo.”
Hein komt met grote passen aan lopen, ziet dat alle deuren gesloten zijn en klopt, nok, nok, nok, hoort wat gekreun en vraagt; “Hallo, zal ik de dokter roepen?” “Nee, bel de brandweer maar.” “Hoezo brandweer, heb je je billen verbrand?” “Nee, mijn anus, gister teveel sambal gegeten.”
“Maar, Saar, Hein trof ook een keer een Fransman, weet je nog?” “Toen was hij zijn kluts kwijt, ja, dat ging zo;”
Hein, “Moet je soms bevallen?” “Comment?” “Oh, tering das een fransoos” en weg was Hein.
“Joop, waarom werd die Indo eigenlijk, ‘meneer tjebok’ genoemd?” “Roy, want zo heet hij, is een gave vent en humorist, maar heeft zich onsterfelijk gemaakt met zijn eigen grappen.” “Hoezo?” “Nou, Roy heeft altijd wel een komisch antwoord klaar en op een keer, hij zat op het toilet, klopte iemand op de deur.”
“Wat bent u aan het doen?” “Uhhh, ik zit te tjebokken!”
“Roy is trouwens, gaat Joop verder, ook de man van de termen, ‘beerakken’, ‘satéh rijgen’, ‘wokken’ ‘en roerbakken’.”

“Oh ja,” zeggen beide tegelijk, “nog een andere van Hein;”
“Ben je in slaap gevallen?” Stilte, geen antwoord. Hein nog een keer; “Hallo, is daar iemand?” Gesmoord gekreun van de andere kant van de deur. Dan een plotselinge en hevige reactie van Hein; “Keleire, wat een berelucht!” IJlings nam hij de kuierlatten.
“Ongelooflijk, zoveel als we er gehoord hebben.”

“Zit je te downloaden?” “Nee, ik ben aan het printen.”
“Zit je te sudoku-en?” “Nee, ik ben de WC-eend aan het voeren.”
“Ben je soms de krant aan het lezen?” “ Nou je hoeft niets meer te zeggen, ik ruik het al, tot later hè.”
Dan waren er ook een keer paar jongens, die Peter Koelewijn gingen imiteren met het lied; “Hé, komme van de pot af, ik waarschuw niet meer!”
Op een keer leek het wel spertijd, voor alle deuren stonden mensen te wachten. Een fransman hield het niet meer en klopte op een deur en smeekte, “Depêchez-vous s’il vous plaît.” Hij is nauwelijks uitgesproken of, aan de andere kant van de deur klinkt een soort gasontploffing. “Dekke,” riepen spontaan een paar Hollandse pubers.
Wel een beetje smerig is deze;
“Zit je te beerakken?” Nee, ik ben aan het kleien, nou goed.”

Maar de aller-leukste, komt toch van mijn eigen Saartje. Van de week loopt ze van tafel en zegt, "ik ga even naar het toilet." Goed er gaat ongeveer een kwartier voorbij en ik denk, voor ik weer aan het werk ga, kan ik beter eerst even een pipi doen. Kom ik daar, zit Saar er nog op. Ik vraag haar gekscherend, "ben je al aan het kamperen?" Haar opgewekte antwoord is, "nee, lieverd ik ben aan het bloemschikken, ruik je dat niet?"

Geen opmerkingen:

Een reactie posten